Al 46 jaar komt die datum in mijn leven terug, 23 augustus, de dag waarop in 1970 mijn vader gestorven is. Ik word door die datum gegijzeld, zoals ik in de ban ben van geen enkele andere datum in mijn leven: niet van kerstdag, niet van de verjaardagen van wie mij lief is, niet van de dag waarop ik getrouwd ben… 23 augustus is de sterfdatum van mijn vader, maar ook de dag waarop voor mij een tweede leven begon: het moeilijk te dragen besef dat de dood onuitwisbaar deel uitmaakt van wie we zijn, van wie ik ben. Veel van wat nadien in mijn leven gebeurd is, staat in het teken van de droefenis die toen een aanvang genomen heeft: mijn periodieke weemoedigheid, mijn interesse in de filosofieën van de dood, mijn hoon voor wat of wie zich onaantastbaar of onsterfelijk waant, mijn liefde voor de Gekruisigde, mijn voorkeur voor elegische literatuur, mijn bezoek aan kerkhoven in alle steden, groot en klein… Een vreemde ervaring doortrekt mijn leven: ik vat vriendschap op voor mannen en vrouwen die ook hun vader op jonge leeftijd verloren hebben, en altijd is die vriendschap al begonnen voor ik van dat feit op de hoogte gebracht ben.
23 augustus 1970 was een aangename zomerse dag, een zondag. Ik was er niet, ik was op fietstocht met de KSA. De vader van een jeugdvriend is mij met de auto samen met die jeugdvriend komen halen in Vianden, in het Groot-Hertogdom Luxemburg. Mijn afwezigheid bij mijn vaders overlijden heeft al die jaren, als een vervloekte tekortkoming, de sereniteit van mijn rouwen verijdeld.
Mijn vader was een zachte man. Hij lachte graag, niet omdat hij gemakkelijk door het leven ging, maar omdat hij het leven ernstig nam. Hij was zelf een wees, had zijn vader, die aan suikerziekte leed, tijdens de Eerste Wereldoorlog verloren, en was met zijn moeder en twee broers opgegroeid. Het is alsof ik met de jaren dichterbij hem kom, bij dat onbegrijpelijk gat in zijn leven, bij dat verlies dat niet lichter maakt maar belast. We bevinden ons op parallelle wegen, tegenover een hindernis waar je niet omheen kunt en die je nauwelijks kunt verplaatsen. Beiden kijken we achterom, en daar, heel ver weg in de tijd, ontmoeten onze vochtige blikken elkaar.