Mijn kleine oorlog – Louis Paul Boon

‘Schop de mensen tot ze een geweten krijgen’. Met deze intussen beroemd geworden hartenkreet eindigt Mijn kleine oorlog. Het valt niet mee om te bepalen tot welk genre dit boek behoort: het is niet echt een roman, want het mist de typische kenmerken van het romangenre, zoals een verhaal en een karakterontwikkeling. Het bestaat uit een reeks sfeerbeelden die het leven aan het front, in krijgsgevangenschap of in het bezette België oproepen. Boon voelt zich naar eigen zeggen een te kleine schrijver om verslag uit te brengen over de grote oorlog: over de Blitzkrieg, de onophoudelijke bombardementen van steden, het eindeloos beleg van Stalingrad, de folterkamers van de Gestapo, de deportatie van kinderen. Al die fenomenen komen slechts terloops ter sprake: ze zijn als het hoofd van Medusa dat hij niet kan aankijken zonder volledig te verstijven en verstenen. Hij concentreert zich op de kleine oorlog, op de alledaagse moeilijkheden onder de Duitse bezetting: hoe weinig de mensen elkaar tot steun zijn of hoe de bezetting de lafheid, de schijnheiligheid en het opportunisme niet indijkt, maar in de hand werkt. In een mengeling van deernis en verontwaardiging ziet hij hoe die oorlog de onbeholpen wreedheid van dom gehouden mensen voedt. Boon brengt geen politieke of economische analyse, omdat hij niet gelooft dat de oorlog een sikkepit verandert aan de schrijnende ongelijkheid in de wereld, aan de onderdrukking van de armen door de rijken, aan de miserie van het gewone volk en omdat hij met elke vezel in zijn lichaam weet dat de oorlog de mensen geen stap dichter bij welke vrede dan ook brengt. Daarom hoor je op elke bladzijde de woedende schreeuw: ‘Want uw vijand wie is dat?’

 

 

Louis Paul Boon, Mijn kleine oorlog. Van In, 2015, 116p. (Eerste uitgave: 1947)

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.