Hoe meer zielen, hoe meer vreugd. Die spreuk nemen we gemakkelijk in de mond, maar misschien leren we nu pas de volle draagwijdte ervan kennen. Ze stamt uit onheuglijke tijden, toen men nog over zielen sprak of mensen nog een ziel toedichtte. We hebben dat woord verbannen naar de schroothoop van het roomse verleden en ons wijs gemaakt dat we zonder kunnen.
‘Hoe meer mensen, hoe meer vreugd’, zegt toch hetzelfde – of niet? We komen uit een tijd die ons fysieke afstand oplegde en verbood om met meer dan een handvol mensen samen te komen. Geen feesten, geen bruiloften, geen begrafenissen – tenzij in beperkte kring. Vergaderen deden we digitaal – Zoom of Teams. De gezichten van de mensen met wie we vergaderden, stonden op het scherm; we staken een (digitale) hand op als we iets wouden zeggen; we spraken elk om beurt. Perfect toch?
Maar digitaal tafelen of samen komen voor een glas en een babbel lukt nauwelijks of niet. Zielen blijven er weg. Ze hebben een realiteit die niet op een scherm verschijnt. Ze zijn enkel waarneembaar als zintuigen samen gegevens uitwisselen. Ze zijn zichtbaar door de tastbare aanwezigheid van een lichaam, ze zijn hoorbaar in een zichtbare lach, ze zijn tastbaar in de hoorbare ruimte van een stemmig samenzijn. Zielen geven gestalte aan lichamen die spreken en lachen en huilen en zich opwinden en blozen en zich laten gaan en schrikken… Ze suggereren een binnenkant, maar eigenlijk zorgen ze voor de veelzijdige subtiliteit van het leven aan de buitenkant.
Amen!