Waar reikt hij naar, de pruimelaar, nu hij zijn bloesems aanbiedt, als had hij korven vol stokbrood op zijn schouders
Waar doelt hij op, de tulpenboom, nu hij vurige tongen ontsteekt, als wou hij spreken met duizenden lippen
Waar droomt hij van, de japanse kerselaar, nu hij zich tooit in rozerood, als was het leven een chanson
Waar lacht hij om, de forsythia, nu hij klokje na klokje vrijgeeft, als droeg hij de zon op handen