Het woonerf blaakt onder de junizon van Zuid-Spanje. Het scherpe licht tekent de omtrek van de dingen met een bijzondere precisie. Aan de rand van het terras wachten grillige cactussen, stokoude olijfbomen en verder in de diepte de glinstering van een witte oleanderhaag. De weinige geluiden die uit het dal opstijgen, het gekraai van een haan, het geklingel van een kudde geiten, verstoren de stilte en de rust niet. Zittend in de schaduw van een pergola die door de paarse bloemen van een bougainvillea overhuifd wordt, dwaalt mijn blik over het weidse landschap en ervaar ik eens temeer hoe juist de betekenisoverdracht van nauw en weids is. Het nauwe verengt, maakt enggeestig, bekrompen en angstig; het weidse opent en bevrijdt, maakt ruimhartig, vrijmoedig en genereus. Het weidse landschap van Andalusië laat mij niet verloren achter, maar komt mij tegemoet en biedt mij een plek, waar ik kan aarden, waar de volheid van het aardse leven mij gegund wordt.