Het is geen simpele kwestie die plots te berde gebracht wordt in de Guinness-bruine kroeg van het eiland Inisherin: leven we op aarde om lief te zijn voor elkaar of om iets blijvends achter te laten? Met die moeilijke vraag verduidelijkt Colm waarom hij genoeg heeft van zijn jarenlange vriend Padraic. En hij voegt eraan toe: als we teruggaan naar de achttiende eeuw, wie herinneren we ons? Iemand die lief was voor zijn medemensen of iemand die zich terugtrok uit de wereld en muziek componeerde?
Colm spiegelt zich aan Mozart. Hij is het onbenullig gebabbel van zijn maat Padraic, die het dag na dag over zijn geliefkoosde ezel Jenny heeft, (stront)beu en wil zich aan de muziek wijden. Padraic is met verstomming geslagen, als hij verneemt dat niemand zich zijn jarenlange vriendelijkheid zal herinneren. ‘What about niceness?’ mompelt hij.
Colm heeft het bij het rechte eind. Een kunstwerkje, hoe onooglijk ook, een deuntje, een versje, een tekening, heeft veel meer kans om als ding in de wereld te blijven bestaan dan een aardig gebaar dat gedoemd is om, eens gemaakt, te verdwijnen. Vriendelijkheid wordt herinnerd, op voorwaarde dat ze in woorden wordt vastgelegd. Die knoop ontwarren is te hoog gegrepen – in elk geval voor de fidele knul die Padraic is.