Nietzsche schreef: “Ik zou alleen in een god willen geloven die kan dansen.” Het waren zijn afscheidswoorden aan de god van het christendom, die het lichaam van de mensen met schuld belaadt en seksualiteit verdoemt. Aan een variant ervan moet ik denken wanneer ik gesluierde moslima’s zie. Waarom zou je in een god geloven die mensen opsluit en onderdrukt? Waar haal je de gedachte vandaan dat welke god dan ook belang hecht aan een hoofddoek of aan halal (of koosjer) vlees? Waarom niet geloven in een god die mensen bevrijdt en oproept tot medemenselijkheid?
Maar die persoonlijke bedenkingen bij sommige vormen van religieus geloof mogen ons niet verleiden tot het nemen van brutale maatregelen in het domein van de samenleving. Het verbod op de boerkini is, denk ik, zo een brutale en dwaze maatregel. Nogmaals: hoe onbegrijpelijk we dat stuk kledij ook vinden, we doen er goed aan het niet te verbieden.
Altijd opnieuw wordt in de discussie over de hoofddoek en de boerkini een argument gebruikt dat volgens mij niet deugt: het argument van de neutrale ruimte. Hoofddoeken en boerkini’s zouden niet thuis horen in de publieke ruimte omdat die verondersteld wordt neutraal te zijn. Dit zou een toepassing zijn van de secularisatie, van de scheiding tussen kerk en staat. Maar betekent secularisatie dat alle religieuze symbolen uit de publieke ruimte (moeten) verdwijnen? Of betekent secularisatie dat elk argument – dus ook een argument ontleend aan het geloof – in een publiek debat zijn absoluut karakter verliest en relatief wordt?
Waar mensen samenleven, bestaat zo iets als een neutrale ruimte niet. En dat is maar goed ook. Waar mensen samenleven, dienen we te streven naar een publieke ruimte waar bijvoorbeeld de mensenrechten van kracht zijn. Een dergelijke ruimte is verre van neutraal. Een van de rechten die er geldt, is de vrijheid om de eigen godsdienst te beleven…