TRANEN OVER ALEPPO

Weinig grijpt meer naar het hart dan de aanblik van verwoeste steden. Een lijk betekent dat een mens – een vader, een dochter, een geliefde – gestorven is. Een verwoeste stad verbergt niet alleen vele doden, maar wijst ook op kapotte levens, een samenleving in puin, verbrijzelde menselijke verhoudingen, verscheurde herinneringen… Een verwoeste stad roept de vraag op hoe de schaarse overlevenden verder moeten.

Twintig jaar geleden heb ik Aleppo bezocht. Nergens en nooit heb ik me meer een oosterling gevoeld: rustend voor de schitterende vesting in witte steen, dwalend in de souk die uit dertien kilometer steegjes zou bestaan, tussen de geurige kruiden, de kleurige gebakjes, de dampende thee, de blinkende waterpijpen, de gekromde dolken, het sierlijke goud, de fonkelende edelstenen, de prachtige stoffen, de fraai gekrulde boekenstaanders…

Aleppo ligt in puin. De beelden van het verwoeste Aleppo horen in het geheugen van de verdoemenis bij de beelden van het kapotgeschoten Ieper en bij de beelden van het platgebombardeerde Berlijn. Wat is dat toch met onze soort? Wat drijft ons? Religieuze tegenstellingen? Economische belangen? De drang om te heersen? Wie heeft hier baat bij, wie wordt hier beter van? Wie heerst nog, tenzij dood en vernieling…

De oude Grieken, die in hun gezamenlijke geschiedenis de herinnering aan het verwoeste Troje bewaarden, spraken over een god die de mensen bevangt en misleidt. Mensen die voor de grofste wreedheden niet terugschrikken, zijn zichzelf niet, ze worden opgejaagd door een demonisch geweld, ze dienen de duistere driften van Atê, de godin der vernieling die door de wereld raast en een woestenij achterlaat.

Hoe brengen we de godin van de razernij tot bedaren? Wat is er nodig om die onverzadigbare destructiedrift aan banden te leggen, om die niets en niemand ontziende mateloosheid te stoppen?

 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.