In de jaren dertig van de vorige eeuw schreef Bertolt Brecht een gedicht, getiteld ‘An die Nachgeborenen’ / ‘Aan wie na ons komen’.
Het opent met de beroemde lijn:
‘Wirklich, ich lebe in finsteren Zeiten!’
‘Werkelijk, ik leef in duistere tijden!’
‘Der Lachende hat die furchtbare Nachricht nur noch nicht empfangen.’
‘Wie lacht, heeft het vreselijke nieuws alleen nog niet gehoord.’
Het eindigt als volgt:
‘Ihr, die ihr auftauchen werdet aus der Flut
In der wir untergegangen sind
Gedenkt
Wenn ihr von unsern Schwächen sprecht
Auch der finsteren Zeit
Der ihr entronnen seid.
Dabei wissen wir ja:
Auch der Hass gegen die Niedrigkeit
Verzerrt die Züge.
Auch der Zorn über das Unrecht
Macht die Stimme heiser. Ach, wir
Die wir den Boden bereiten wollten für Freundlichkeit
Konnten selber nicht freundlich sein.
Ihr aber, wenn es soweit sein wird
Dass der Mensch dem Menschen ein Helfer ist
Gedenkt unser
Mit Nachsicht.’
‘Jullie, die opduiken zult uit de vloed
Waarin wij zijn ondergegaan
Gedenk
Als jullie van onze zwakheid spreken
Ook de duistere tijd
Die jullie ontkomen zijn.
Wij weten toch:
Ook de haat tegen laagheid
Verwringt het gezicht.
Ook de toorn tegen onrecht
Maakt de stem schor. Ach, wij
Die het terrein wilden effenen voor vriendelijkheid
Konden zelf niet vriendelijk zijn.
Jullie echter, als het zover zal zijn
Dat de mens voor de mens een helper is
Gedenk ons
Welwillend.’
Dirk
Ik heb door omstandigheden in één ruk een reeks van je blogs mogen lezen. Een observator heeft op mijn lezend gezicht wellicht alle denkbare emoties zijn voorbijschuiven.
Dank daarvoor.
Jan