MARC

Marc: zo heet het boekje. Het heeft de grootte van een postkaart en is enkele millimeters dun. Een klein hebbedingetje (van 2 euro). Het bevat de tekst van het gedicht ‘Marc groet ’s morgens de dingen’ van Paul van Ostaijen. Op de linkerbladzijde staat een regel van het gedicht, op de rechter- een aandoenlijke tekening van Paul Verrept ter illustratie: het ventje op de fiets, het stukje brood op de tafel, visserke-vis met de pijp… kinderlijk-naïef uitgebeeld. Op de achterflap staat een foto van de dichter met vilthoed.

Het geheel is een pretentieloos aandenken aan Van Ostaijen, een bescheiden hulde aan de dichter die na de catastrofe van de Eerste Wereldoorlog op zoek gaat naar een nieuw verbond tussen de woorden en de dingen. Hij legt de drang om de dingen ten nutte te maken af en treedt ze tegemoet als een kind. Hij groet de dingen, heet ze welkom, geeft ze een naam en een aanwezigheid. De dag kan beginnen.

(Het boekje is een uitgave van PoëzieCentrum in Gent.)

APRILSE GRILLEN

Als de lentewarmte brutaal gebroken wordt door gure noordenwind, als een striemende hagelbui de bloesems van de Japanse kerselaar geselt, als fruitbloesems sneuvelen in de onverwachte vrieskou… word ik meegesleurd naar het lagedrukgebied van de depressie. Hoewel die weersgrillen tot het verwachtingspatroon van april behoren, word ik er elk jaar opnieuw door onderuitgehaald. Want terwijl de eerste zon mij gisteren nog naar buiten riep, word ik nu binnenskamers verbannen – waar zich evenwel niet de behaaglijkheid van lange winteravonden uitstrekt. Huiverend kijk ik door het venster naar de zwiepende sneeuw, de bibberende narcissen en de vergeefs naar beschutting zoekende spreeuwen. En kan slechts met de dichter herhalen: April is the cruellest month.

EBBING, MISSOURI

Het verlangen naar gerechtigheid kan iemand volledig in beslag nemen. Dat is het geval met Mildred Hayes (in de film Three Billboards outside Ebbing, Missouri): haar dochter is op een brutale manier vermoord en na zeven maanden heeft het gerechtelijk onderzoek geen enkel resultaat opgeleverd. De politieagenten verlummelen hun tijd: het vergt sowieso minder moeite om strips te lezen, een kleurling af te tuigen of straatjochies het leven zuur te maken. Daarom huurt Mildred Hayes drie grote reclamepanelen en laat daarop de tekst plaatsen: Raped while dying / And still no arrests / How come, Chief Willoughby? Ze weet dat ze op weinig sympathie zal kunnen rekenen, al was het maar omdat de goegemeente liever niets te maken heeft met lastpakken. Het kan haar geen zier schelen dat sheriff William Willoughby aan kanker lijdt en terminaal is. De sheriff probeert haar uit te leggen dat ze de zaak wel onderzocht hebben, maar dat dit onderzoek, ondanks het gebruik van DNA-materiaal, op een dood spoor zit. Zij voelt zich gerechtigd: er is in haar leven maar één ding dat nog belang heeft. Ze laat zich door niemand de les spellen; dat haar tienerzoon uitgesloten wordt, neemt ze er op de koop toe bij. Uiteindelijk jaagt ze zichzelf zo op dat ze het politiebureau met molotovcocktails in brand steekt. Ze wordt tot bezinning gebracht door een terloopse opmerking: ‘Woede verwekt alleen maar meer woede’. Als ze enkele dagen later vertrekt om de mogelijke verkrachter te confronteren, vraagt ze zich af wat ze zal doen als ze hem vindt.

Het embleem van justitie is een weegschaal: niet de overgave aan het absolute sticht gerechtigheid, maar de bekwaamheid om betrekkelijke dingen te vergelijken en af te wegen. Woede is te gefixeerd op het verleden; gerechtigheid die een herstel van de orde nastreeft, kent het verleden, maar houdt de blik op de toekomst gericht. Daarom slaagt gerechtigheid er soms in om de weegschaal van de tijd in evenwicht te brengen. Woede vindt die maat nooit.

BIJ EEN PRUIMELAAR

‘Het schone van natuur passeert toch alle kunst’, dichtte Bredero ongeveer vierhonderd jaar geleden. Ik word aan het vers herinnerd door de tak van een pruimelaar die mijn vrouw afgeknipt heeft en in een vaas gezet. De tak is beginnen bloeien: op het oude, kromme hout is bloesem verschenen, tere witte blaadjes in een groene knop versierd met piepkleine gele meeldraadjes.

Vanop afstand doet het veelkleurige stilleven aan een schilderij van Van Gogh denken. Maar ik weet niet of ik het eens ben met Bredero: wordt het schone in de kunst overtroffen door natuurlijke schoonheid? Of helpt kunst ons om het schone van de natuur te zien? Door de lentebloesem van Van Gogh die op zijn doek enkele bloeiende takken inkadert, zien we wat voor een kunstenaar de natuur wel is; door de luchten van Turner zien we het penseel van de zon dat op de wolken fijne kleurlijntjes achterlaat; door de schilderijen van Monet kijk je anders naar de waterlelies, naar de kleuren die ze werpen op het water waarin de wilgen weerspiegeld staan.

Bestaat kunst uit de nabootsing van de natuur? Of is kunst de uitgelezen manier waarop de schoonheid van de natuur in de openbaarheid treedt? 

DE POSTHOORN

Mijn ouderlijk huis in Aalst stond in de Posthoornstraat. In mijn jeugd vond ik het bijzonder telkens ik op een formulier mijn adres moest invullen: Posthoornstraat, 77. Ik ontdekte dat je in vele steden en gemeenten een Kerkstraat hebt en een Stationsstraat of een Schoolstraat. Dat de straat waar ik woonde, naar de posthoorn genoemd was, leek op iets speciaals te duiden.

Als je vanuit het centrum van Aalst onze straat inkwam, zag je rechts op de hoek een café met de naam De Posthoorn. Op de ruiten stond heel voorspelbaar, maar heel toepasselijk een posthoorn afgebeeld, gelijkend op het embleem dat jarenlang door de Belgische Post, maar ook door buitenlandse postdiensten is gebruikt.

De activiteiten van de post kregen mijn volle aandacht. Postkaarten kiezen en schrijven werd een van mijn favoriete bezigheden – met als hoogtepunt: een pennenvriendin in Zweden. In mijn fantasie werd de hele westerse beschaving een immens postbedrijf. Al wat die beschaving sinds Homerus op de post gedaan heeft, wordt mij bezorgd – de overgeleverde verzameling van poëtische, filosofische en romaneske epistels.

En nu post ik al vijf jaar stukjes uit een gefictionaliseerd dagboek. Zoals bikes en commerce, zijn ze e, maar wie goed luistert, hoort de posthoorn – in de vele toonaarden van hoop. Want waar post circuleert, is er – hoe moeilijk ook – uitwisseling van gedachten en gevoelens.

Ja, mijn leven is door de posthoorn gestempeld. Nog altijd snel ik naar buiten, zodra ik de postbode heb zien of horen passeren.

FEBRUARIE

De terugkeer van de lente gebeurt elk jaar opnieuw onverhoeds. De lucht nijpt niet langer je longen dicht, maar gunt je de vrijheid van het ademen. Een bries vaart over het land, zo vol als het gelaat van een boerenjongen die in een mondharmonica blaast, aldus Paul van Ostaijen in het gedicht ‘Februarie’. De bomen herademen, geen enkele vertoont groen, en toch is geen enkele nog winterdood. Onzichtbaar nestelt een eerste huiver zich in het gewas en blaast een hunkering in al wat leeft. Het reikhalzen begint, een nauwelijks hoorbaar ‘ja’ komt voorzichtig, maar onstuitbaar in beweging.

OTIS

Het liefste wat er bestaat, hebben we dit weekend op bezoek gehad.

Dat hij ’s morgens om half vijf wakker wordt, met een volle pamper en de tirannieke eis om asap te drinken vergoelijkt hij, zoals hij alleen dat kan: met de allerinnemendste glimlach, onweerstaanbaar vriendelijke oogjes, en knorgeluidjes tijdens het drinken. Zijn andere troeven houdt hij voor overdag: nimmer verslappende aandacht voor het kleinste, een prop verfrommeld papier, de knoop van mijn hemd, mijn neus (tja), uitbundig gekraai en gefrazel, waarmee hij zich tot zijn favoriete gesprekspartner wendt, zijn tutter, die hij uit zijn mond neemt om hem er weer in te stoppen.

Om zoveel overvloed te delen zijn wij, grootouders, met z’n vijven…

Gelukkig…

GEDICHTENDAG 2021

Moeder

Zijzelf was als de zee, maar zonder stormen.

Even blootshoofds en met een brede voet.

Rijzend en dalend op haar vloed,

als kleine vogels op haar schoot gezeten,

konden wij lange tijd haarzelf vergeten,

rustend en rondziend en behoed.

Haar stem was donker en wat hees

als schoven schelpjes langs elkander,

haar hand was warm en stroef als zand.

En altijd droeg zij om haar bruine hals

dezelfde ketting met een ronde maansteen,

waar in neevlig blauw een kleine gele maan scheen.

Voorgoed doordrongen door haar kalm geruis

waren wij steeds op reis en altijd thuis.

M. Vasalis, Vergezichten en gezichten (1954)

DE EED

Amanda Gorman heeft velen aangesproken met een tot de verbeelding sprekende performance. Ze was een elegante verschijning met haar modieuze, stijlvolle jas en haar sierlijk Afro-kapsel, maar maakte vooral indruk met haar fantastisch declamatorisch vermogen. Met haar tekst neemt ze afscheid van het debacle van de voorbije jaren, ze bezweert en prijst, ze vraagt ons na te denken over de opdracht van de democratie. Merkwaardig genoeg, schrikt ze er niet voor terug om bij deze politieke gebeurtenis diep-religieuze taal te hanteren. Daarbij doet ze een beroep op twee fundamenteel religieuze thema’s: ‘redemption’ (‘verlossing’) en ‘mercy’ (‘genade’). Bovendien verwijst ze uitdrukkelijk naar de Schrift (‘Scripture’) en citeert ze op een licht verdoken manier de fameuze Bergrede van Jezus.

‘Be the light’ herhaalt de woorden uit de Bergrede: ‘jullie zijn het licht van de wereld’, ‘jullie zijn het zout van de aarde’. Deze woorden bevatten niet de specifiek christelijke doctrine, maar putten uit een archetypische religieuze symboliek. Amanda Gorman roept ons op ‘to live up to our own time’, om volledig hedendaags te zijn en de moeilijkheden van onze tijd aan te pakken, en grijpt desalniettemin terug naar die weinig eigentijdse, in de vergetelheid geraakte religieuze taal.

Een tweeëntwintigjarige studente van het prestigieuze Harvard poogt haar land te reanimeren en zoekt daarvoor inspiratie in de woordenschat van oude religies. Heeft ze de grenzen van de geseculariseerde staat overschreden of heeft ze ons herinnerd aan wat we vergeten: de sacraliteit eigen aan de eedaflegging van een president? In deze godverlaten tijd resten ons weinig woorden om sacrale momenten op te luisteren. Misschien is het gepast om ons voorzichtig te wenden tot die tradities die nog enige voeling hadden met wat het profane overstijgt en ons helpen om de vierjaarlijkse ritus waarin een democratische samenleving zichzelf vernieuwt, zinvol te vieren.

The pen is mightier than the sword

De woorden die Amanda Gorman gisteren bij de inauguratie van Joe Biden sprak, zinderen na. In vijf minuten heeft ze vier jaar vuilbekkerij overvleugeld. Zoals Martin Luther King met een zeldzaam gevoel voor ritmiek I have a dream psalmodieerde, zoals rappers hun zinnen met rijmwoorden scanderen, zo kondigde ze een nieuwe dageraad aan, haar woorden rijgend met het weefgetouw van haar handen. In sterke alliteraties rouwde ze om een ‘gewonde wereld’ (‘wounded world’), en ze voegde er de bedenking aan toe dat rouw niet het einde is: ‘even as we grieved, we grew’. In een staccato van c’s beklemtoonde ze de steile opdracht ‘to compose a country committed to all cultures, colors, characters, and conditions of man’.

Ze bracht een ode aan de democratie toen ze verwees naar de natie die niet gebroken is, maar gewoon onvoltooid: ‘we have weathered and witnessed a nation that isn’t broken, but simply unfinished’. Die democratie zal het halen en triomferen, ‘niet omdat we nooit meer zullen verslagen worden, maar omdat we nooit meer verdeling zullen zaaien’ (‘not because we will never again know defeat, but because we will never again sow division’).

Hoe kan dat geschieden? ‘If we merge mercy with might, and might with right’: niet door het recht van de sterkste, maar door recht te koppelen aan macht en macht te verbinden met ‘mercy’, barmhartigheid, vergevingsgezindheid, genade.

Haar laatste woorden maakten komaf met de opmerking dat idealisme naïef is of een vlucht uit de werkelijkheid. Nee, het vraagt moed, de durf om het licht niet alleen te zien, maar om het te belichamen, te ZIJN.

For there is always light,
if only we’re brave enough to see it.
If only we’re brave enough to be it.