Het woonerf blaakt onder de junizon van Zuid-Spanje. Het scherpe licht tekent de omtrek van de dingen met een bijzondere precisie. Aan de rand van het terras wachten grillige cactussen, stokoude olijfbomen en verder in de diepte de glinstering van een witte oleanderhaag. De weinige geluiden die uit het dal opstijgen, het gekraai van een haan, het geklingel van een kudde geiten, verstoren de stilte en de rust niet. Zittend in de schaduw van een pergola die door de paarse bloemen van een bougainvillea overhuifd wordt, dwaalt mijn blik over het weidse landschap en ervaar ik eens temeer hoe juist de betekenisoverdracht van nauw en weids is. Het nauwe verengt, maakt enggeestig, bekrompen en angstig; het weidse opent en bevrijdt, maakt ruimhartig, vrijmoedig en genereus. Het weidse landschap van Andalusië laat mij niet verloren achter, maar komt mij tegemoet en biedt mij een plek, waar ik kan aarden, waar de volheid van het aardse leven mij gegund wordt.
Author Archives: Dirk De Schutter
LATEN WE DENKEN
Onmiddellijk na de nederlaag van nazi-Duitsland begon Karl Jaspers aan de universiteit van Heidelberg een reeks colleges over de schuldvraag. In hoeverre waren de Duitsers collectief verantwoordelijk voor de Tweede Wereldoorlog? In zijn antwoord op die moeilijke vraag verwoordt Jaspers enkele gedachten die ons ook vandaag nog ter harte gaan.
‘We moeten de bereidheid tot nadenken herstellen. Het is zo makkelijk op basis van emoties stellige oordelen te vellen; het is moeilijk je iets rustig voor de geest te halen. Het is makkelijk met onverzettelijke standpunten de communicatie af te breken; het is moeilijk onophoudelijk voorbij beweringen door te dringen tot de grond van de waarheid. Het is makkelijk een mening te huldigen en daaraan vast te houden, om jezelf van verder nadenken te ontslaan; het is moeilijk stap voor stap vooruit te komen en nooit iemand ervan te weerhouden verder te vragen.
Maar vervolgens geldt ook omgekeerd: het is makkelijk over alles vrijblijvend na te denken en nooit te kiezen. Het is makkelijk met mooie praatjes te komen en voor de verantwoordelijkheid weg te lopen; het is moeilijk aan een eenmaal genomen besluit, zonder halsstarrigheid, vast te houden.
Succes lijkt iemand gelijk te geven. Wie boven komt drijven, denkt dat hij de waarheid in pacht heeft. Daarin schuilt de diepe onrechtvaardigheid van de blindheid voor de schipbreukelingen, voor de machtelozen, voor degenen die door de gebeurtenissen worden vertrapt.
Wat we gemeen hebben, is een gebrek aan gemeenschappelijkheid.’
(Karl Jaspers, De schuldvraag. Boom, 2022.)
JORIS
Onze overbuurman Joris is op zesenzestigjarige leeftijd overleden. Mij zal altijd bijblijven hoe hij het afgelopen jaar de fatale diagnose een plaats trachtte te geven. De beheerste waardigheid van dat streven contrasteerde met de ontsteltenis die zich van hem meester gemaakt had, toen hij enkele jaren geleden vernam dat zijn kleinzoon aan een levensgevaarlijke ziekte leed. Tijdens een wandeling waarin hij vluchtte voor wat onafwendbaar leek, vertelde hij met smekende stem: ‘Ik zou alles doen om het leven van dat manneke te redden.’
Joris is niet meer, zijn kleinzoon herstelt. Schuilt er troost in het mythische denkbeeld dat er een kosmisch evenwicht bestaat en dat een grootvader zijn leven gegeven heeft in ruil voor het leven van zijn kleinzoon?
VREDE
Op 17 november 1942 hield Thomas Mann een voordracht in de Library of Congress in Washington D.C. Hij sprak er over zijn romantetralogie Jozef en zijn broers, waarvan het laatste en vierde deel in 1943 zou verschijnen. In deze hervertelling van enkele fragmenten uit Genesis poogt Mann na te denken over de wortels van de Joodse cultuur: hij onttrekt die aan de totalitaire mythologie waarmee het Hitler-regime zijn mensbeeld van Übermensch en Untermensch legitimeerde. Manns woorden weerklinken in de helse nacht van de Tweede Wereldoorlog: de slag om Stalingrad woedt in alle meedogenloosheid, enkele maanden voordien is in Wannsee de beslissing genomen om het Joodse volk uit te roeien.
Mann eindigt zijn toespraak met de boude stelling dat ‘het woord “vrede” altijd een religieuze bijklank heeft’. Is dat de reden waarom oorlogen in deze hopeloos seculiere tijd zo lang aanslepen? Missen we de religieuze deugden van deemoed en ootmoed om een vredesverdrag te sluiten? De gelatenheid en bescheidenheid om vrede, hoe wankel ook, te redden? Blijft vrede uit, omdat we de fijnzinnigheid verloren hebben om in de wereld nog een glimp van heiligheid te (h)erkennen?
Haiku
De Japanse kers
schildert la vie en rose –
ver weg zingt de mus
NOMEN EST OMEN
Infans/enfant zijn in het Latijn en het Frans de woorden voor een kind dat niet spreekt. Die woorden geven te kennen dat in het leven van een klein kind iets ingrijpends gebeurt zodra het woordjes begint te zeggen. Ouders en grootouders wachten erop: wat zal zijn eerste woordje zijn, mama of papa?
Auto was een van de eerste woordjes van onze lieveling. Samen met fiets is het een van de weinige woordjes die hij correct uitspreekt. Dagelijks komen er nieuwe woordjes bij: appo, momaat, sjoep, soko… vlietui, tein… poes, koe, wafwaf…
Zijn lievelingswoord is tietaa(r). In het grote boek met getekende voorwerpen zoeft hij vliegensvlug naar de bladzijde met muziekinstrumenten. Hij wijst en roept tietaa(r). De andere snaarinstrumenten, viool, cello en banjo, krijgen nauwelijks aandacht. Waarom ook? Ze zien eruit als een mislukte tietaa(r).
Zelf heb ik ook een nieuwe naam gekregen: opakik. Zelden heb ik mij zo gewillig met mijn nomen en omen verzoend.
MAARTSE ODE
Waar reikt hij naar, de pruimelaar, nu hij zijn bloesems aanbiedt, als had hij korven vol stokbrood op zijn schouders
Waar doelt hij op, de tulpenboom, nu hij vurige tongen ontsteekt, als wou hij spreken met duizenden lippen
Waar droomt hij van, de japanse kerselaar, nu hij zich tooit in rozerood, als was het leven een chanson
Waar lacht hij om, de forsythia, nu hij klokje na klokje vrijgeeft, als droeg hij de zon op handen
VRIJHEID
Vrijheid, aldus Hannah Arendt, is de zin van politiek. Mensen willen vrij zijn, dat wil zeggen: ze willen niet onderdrukt worden of overheerst. Die vrijheidsdrang zou ten grondslag liggen aan het politieke avontuur dat vanaf de achtste eeuw voor onze jaartelling in de Griekse wereld begonnen is. Daarom werd de tirannie afgeschaft, de alleenheerschappij, en pochten de Atheners dat er in hun stad geen onderdanen waren, noch heersers.
Zien we dat aloude verlangen terug in Oekraïne? De weigering om zich te onderwerpen, het hardnekkig verzet: ze worden in eendracht geboren, waarna ze die eendracht nog versterken. Want vrijheid beleef je niet op je eentje, maar deel je met anderen. Vrijheid en vriendschap horen samen.
Dit weerlegt de stelling van de Stoïcijnse slaaf Epictetus, die de vrijheid een plaats gaf in het innerlijk van de mens: zelfs een slaaf kan vrij zijn, want zijn gedachten zijn vrij. Oekraïners weten beter: vrijheid ervaar je niet in eenzaamheid, want vrijheid verenigt je met anderen. Vrijheid is een gezamenlijk ondernomen opgave die zich afspeelt in de wereld.
Hoeveel wereld mag verwoest worden om de vrijheid te redden? Hoeveel wereld mag verwoest worden vooraleer de vrijheid mee tenondergaat?
Galicische wetten – Philippe Sands
Het internationaal recht heeft in de loop van de twintigste eeuw ingrijpende veranderingen ondergaan. Het strafrecht beschikt nu over de mogelijkheid om ‘misdaden tegen de mensheid’ te vervolgen en staten te beschuldigen van ‘genocide’. Dat is een van de verwezenlijkingen van het Neurenberg-proces, dat vlak na de Tweede Wereldoorlog door de Geallieerden gehouden werd met de bedoeling om de door nazi-Duitsland gepleegde misdaden, zoals de in de concentratiekampen gepleegde volkerenmoord, te veroordelen. Hoe dat proces met de nieuwe strafrechtelijke omschrijvingen tot stand gekomen is, vertelt Philippe Sands in Galicische wetten.
Het verhaal begint in de stad die nu in het westen van Oekraïne ligt en Lviv heet, maar in het begin van de twintigste eeuw aan de oostelijke grens van de Dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije lag, in het landsdeel Galicië, en toen bekend stond als Lemberg, en tussen de twee oorlogen in nu eens deel uitmaakte van Polen, dan weer van Rusland, en respectievelijk Lvov dan wel Lwow genoemd werd.
Vier mannen spelen de hoofdrol in dit boek, een Duitser en drie Joden. Om te beginnen: Hans Frank, aanvankelijk juridisch adviseur van de Führer. Later na de inval van Duitsland in Polen werd hij de ongekroonde koning van de door Duitsland bezette gebieden in het oosten, het Generaal-Gouvernement. In die functie verleende hij zijn volle medewerking aan de Endlösung. Vervolgens Hersch Lauterpacht en Rafael Lemkin. Beiden studeerden in de jaren twintig aan de rechtsfaculteit van de universiteit van Lemberg/Lvov. Onafhankelijk van elkaar bekritiseerden ze het internationaal recht, dat vooral op het soevereiniteitsbeginsel stoelde. Lauterpacht ontwikkelde de gedachte dat er ‘misdaden tegen de mensheid’ bestaan en Lemkin kwam tot de strafrechtelijke formulering van het delict ‘genocide’. De vierde man, ten slotte, is de grootvader van de auteur, Leon Buchholz, die in Lemberg geboren werd en door een administratieve fout aan de shoah ontsnapte.
De auteur zelf, Philippe Sands, doceert Internationaal Recht aan University College London. Terwijl hij met zijn boek in de vergeten geschiedenis van Galicië graaft, stelt hij de verloren gegane stamboom van zijn familie langs moederskant samen. Hij herinnert aan de vele mensen, vaak uit zijn eigen familie, die vermist zijn, verdwenen, in rook opgegaan. Hij brengt een reflectie over politiek en recht op gang, maar ook over verantwoordelijkheid en schuld. Hij bewondert en rouwt, hij treurt en mijmert, huilt en lacht. Zoals velen onder ons, zoekt hij naar verzoening met wat is geweest.
Philippe Sands, Galicische wetten. Spectrum, 2018, 512p.
UITSCHOT
Een man wordt mishandeld en levensgevaarlijk toegetakeld door een politieteam. Tijdens hun interventie brengen politieagenten de nazi-groet, de gestrekte arm stijf in de lucht, en voor wie het niet zou begrijpen brengen ze twee vingers naar de bovenlip ter ere van de leider van het Duizendjarige Rijk, dat twaalf jaar stand hield. Nadien stoppen ze het hele gebeuren met man en macht in de doofpot.
Een student wordt mishandeld door studiegenoten die willen vaststellen of hij mans genoeg is om toe te treden tot de zogenaamde vriendenclub. Ze zweren trouw aan een eer die niets in ere houdt, en worden deelgenoot van een niet op te biechten geheim. Want ze geloven dat de meest hechte band tussen mensen bestaat uit de dwang om alle bruggen die terugvoeren naar het verleden, op te blazen.
Ze bestaan dus nog: de broederschappen van het abjecte die zich sluiten rond de medeplichtigheid aan een smerige geschiedenis en hun trouw smeden op het aambeeld van de geheimhouding. Het enige verweer die buitenstaanders rest, is de hoop dat iemand toch zal spreken. ‘One man will always be left alive to tell the story’, aldus een hoopvolle Arendt in de laatste bladzijden van Eichmann in Jerusalem.