MAARTSE ODE

Waar reikt hij naar, de pruimelaar, nu hij zijn bloesems aanbiedt, als had hij korven vol stokbrood op zijn schouders

Waar doelt hij op, de tulpenboom, nu hij vurige tongen ontsteekt, als wou hij spreken met duizenden lippen

Waar droomt hij van, de japanse kerselaar, nu hij zich tooit in rozerood, als was het leven een chanson

Waar lacht hij om, de forsythia, nu hij klokje na klokje vrijgeeft, als droeg hij de zon op handen

VRIJHEID

Vrijheid, aldus Hannah Arendt, is de zin van politiek. Mensen willen vrij zijn, dat wil zeggen: ze willen niet onderdrukt worden of overheerst. Die vrijheidsdrang zou ten grondslag liggen aan het politieke avontuur dat vanaf de achtste eeuw voor onze jaartelling in de Griekse wereld begonnen is. Daarom werd de tirannie afgeschaft, de alleenheerschappij, en pochten de Atheners dat er in hun stad geen onderdanen waren, noch heersers.

Zien we dat aloude verlangen terug in Oekraïne? De weigering om zich te onderwerpen, het hardnekkig verzet: ze worden in eendracht geboren, waarna ze die eendracht nog versterken. Want vrijheid beleef je niet op je eentje, maar deel je met anderen. Vrijheid en vriendschap horen samen.

Dit weerlegt de stelling van de Stoïcijnse slaaf Epictetus, die de vrijheid een plaats gaf in het innerlijk van de mens: zelfs een slaaf kan vrij zijn, want zijn gedachten zijn vrij. Oekraïners weten beter: vrijheid ervaar je niet in eenzaamheid, want vrijheid verenigt je met anderen. Vrijheid is een gezamenlijk ondernomen opgave die zich afspeelt in de wereld.

Hoeveel wereld mag verwoest worden om de vrijheid te redden? Hoeveel wereld mag verwoest worden vooraleer de vrijheid mee tenondergaat?

Galicische wetten – Philippe Sands

Het internationaal recht heeft in de loop van de twintigste eeuw ingrijpende veranderingen ondergaan. Het strafrecht beschikt nu over de mogelijkheid om ‘misdaden tegen de mensheid’ te vervolgen en staten te beschuldigen van ‘genocide’. Dat is een van de verwezenlijkingen van het Neurenberg-proces, dat vlak na de Tweede Wereldoorlog door de Geallieerden gehouden werd met de bedoeling om de door nazi-Duitsland gepleegde misdaden, zoals de in de concentratiekampen gepleegde volkerenmoord, te veroordelen. Hoe dat proces met de nieuwe strafrechtelijke omschrijvingen tot stand gekomen is, vertelt Philippe Sands in Galicische wetten.

Het verhaal begint in de stad die nu in het westen van Oekraïne ligt en Lviv heet, maar in het begin van de twintigste eeuw aan de oostelijke grens van de Dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije lag, in het landsdeel Galicië, en toen bekend stond als Lemberg, en tussen de twee oorlogen in nu eens deel uitmaakte van Polen, dan weer van Rusland, en respectievelijk Lvov dan wel Lwow genoemd werd.

Vier mannen spelen de hoofdrol in dit boek, een Duitser en drie Joden. Om te beginnen: Hans Frank, aanvankelijk juridisch adviseur van de Führer. Later na de inval van Duitsland in Polen werd hij de ongekroonde koning van de door Duitsland bezette gebieden in het oosten, het Generaal-Gouvernement. In die functie verleende hij zijn volle medewerking aan de Endlösung. Vervolgens Hersch Lauterpacht en Rafael Lemkin. Beiden studeerden in de jaren twintig aan de rechtsfaculteit van de universiteit van Lemberg/Lvov. Onafhankelijk van elkaar bekritiseerden ze het internationaal recht, dat vooral op het soevereiniteitsbeginsel stoelde. Lauterpacht ontwikkelde de gedachte dat er ‘misdaden tegen de mensheid’ bestaan en Lemkin kwam tot de strafrechtelijke formulering van het delict ‘genocide’. De vierde man, ten slotte, is de grootvader van de auteur, Leon Buchholz, die in Lemberg geboren werd en door een administratieve fout aan de shoah ontsnapte.

De auteur zelf, Philippe Sands, doceert Internationaal Recht aan University College London. Terwijl hij met zijn boek in de vergeten geschiedenis van Galicië graaft, stelt hij de verloren gegane stamboom van zijn familie langs moederskant samen. Hij herinnert aan de vele mensen, vaak uit zijn eigen familie, die vermist zijn, verdwenen, in rook opgegaan. Hij brengt een reflectie over politiek en recht op gang, maar ook over verantwoordelijkheid en schuld. Hij bewondert en rouwt, hij treurt en mijmert, huilt en lacht. Zoals velen onder ons, zoekt hij naar verzoening met wat is geweest.

Philippe Sands, Galicische wetten. Spectrum, 2018, 512p.

UITSCHOT

Een man wordt mishandeld en levensgevaarlijk toegetakeld door een politieteam. Tijdens hun interventie brengen politieagenten de nazi-groet, de gestrekte arm stijf in de lucht, en voor wie het niet zou begrijpen brengen ze twee vingers naar de bovenlip ter ere van de leider van het Duizendjarige Rijk, dat twaalf jaar stand hield. Nadien stoppen ze het hele gebeuren met man en macht in de doofpot.

Een student wordt mishandeld door studiegenoten die willen vaststellen of hij mans genoeg is om toe te treden tot de zogenaamde vriendenclub. Ze zweren trouw aan een eer die niets in ere houdt, en worden deelgenoot van een niet op te biechten geheim. Want ze geloven dat de meest hechte band tussen mensen bestaat uit de dwang om alle bruggen die terugvoeren naar het verleden, op te blazen.

Ze bestaan dus nog: de broederschappen van het abjecte die zich sluiten rond de medeplichtigheid aan een smerige geschiedenis en hun trouw smeden op het aambeeld van de geheimhouding. Het enige verweer die buitenstaanders rest, is de hoop dat iemand toch zal spreken. ‘One man will always be left alive to tell the story’, aldus een hoopvolle Arendt in de laatste bladzijden van Eichmann in Jerusalem.

GEFLIETST

De zaligste uitvinding van de voorbije honderd jaar is zonder enige twijfel

DE ELEKTRISCHE FIETS.

Het nieuwe rijwiel ontneemt je de wrevel tegen de natuurelementen, want beuken tegen de wind in verandert in moeiteloos sparren. Het verzoent je met de treiterige bulten in het landschap, want bergop of bergaf maakt geen verschil. Het stopt de transpiratie en bevordert de inspiratie en recreatie. Het maakt komaf met de dwangarbeid en vervangt die door onbekommerd jolijt.

Alleen hebben we een nieuw woord nodig voor het prachtding.

Wat dacht je van

DE FLIETS

TRINI LOPEZ

In feite was zijn naam mij ontschoten. Maar toen ze op het journaal over zijn zangcarrière begonnen, kwamen alle liedjes terug: If I had a Hammer, en natuurlijk La Bamba. Dat daarin aangedrongen wordt op ‘una poca de gracia’ lapten wij aan onze laars. Wij schuimden onvervaard de dansvloer af, kozen à volonté meisjes om ze weliswaar heel braaf te kussen.

En onstuitbaar schoot de Vlaamse versie van zijn I wanna be in America door mijn hoofd. Geen West Side Story, geen raciale verschillen, geen heftige emoties, gewoon oer-Vlaamse rijwielkolder – vintage flauwekul, gezongen uit volle borst:

(I)k ree met de velo nor Amerika

‘k zag daar ne beatle in een pizjama

‘k zei bonjour en hij zei dada

‘k trok on zên hoar en hij riep mamaa

(op de melodie van I wanna be in America)

GEERT

Hij was de sterkste man die ik ooit aan het werk gezien heb, toen hij een gietijzeren kachel de trap opdroeg, één hoog, ondertussen lichtjes uitdagend, een van zijn geliefde poses, de smartlap van Louis Neefs zingend, ‘Ach Margrietje, de rozen zullen bloeien’. Hij had een stem als een klok, de vergelijking leek voor hem gemaakt, hij kon bulderen als geen ander, met meer decibel dan de schreeuw ‘Vlaanderen de leeuw’ van Jan Decleir in de film. Hij was een verbale tovenaar, onophoudelijk babbelend over de koers en het onderwijs en zijn moestuin en de kerk en alles wat in de vrolijke achtbaan van zijn hoofd opkwam, razend van de ene woordspeling naar de andere – een waterval van de talen die hij machtig was, het AN dat hij feilloos sprak, het Izegems, het Engels, het Duits… Hij was een gelovige die het christendom niet wou opgeven, maar op zoek ging, altijd opnieuw, naar het woord dat in den beginne was.

Een jaar geleden sloeg het noodlot snoeihard toe. Een zware hersenberoerte. Dagenlang lag hij tussen leven en dood, wekenlang wist hij niet dat hij leefde. Maar zijn vrouw, zijn kinderen en kleinkinderen wekten in hem het bewustzijn en brachten hem terug onder de mensen, tussen de woorden en de herinneringen en de gedachten.

Nu spreekt hij trager, hij neemt opnieuw deel aan gesprekken. Zijn kwinkslagen zinderen opnieuw door de kamer. Bij het afscheid vanmiddag zegt hij: ‘Ik zal niet meer de oude worden, maar ik word beter’. In onze blik glimt het aandenken aan een jarenlange vriendschap.

Austerlitz — W.G. Sebald

Het mooiste proza vind je bij de Duitse schrijver W.G. Sebald. In lang uitgesponnen, harmonieus opgebouwde, door nostalgie gedragen zinnen vertelt hij hoe pijn en verlies een spoor trekken door de levens van mensen en ze vervreemd achterlaten. Ontworteld en ontheemd is Jacques Austerlitz, met wie de ik-figuur uit de roman Austerlitz een gesprek begint in de wachtzaal van het Centraal Station van Antwerpen, die heel betekenisvol omschreven wordt als la salle des pas perdus. Ondanks zijn verbluffende kennis die zo uiteenlopende domeinen als architectuurgeschiedenis, het leven van motten en de veldslagen van Napoleon bestrijkt, voelt Austerlitz zich overal een vreemdeling. Mettertijd komt hij tot de ontdekking dat hij weliswaar als Daffyd Elias in een streng calvinistisch gezin in Wales is opgegroeid, maar in feite voor de oorlog in Praag is geboren als zoon van Joodse ouders. Stilaan daagt bij hem een klein vermoeden van wie hij is: waarom hij zo maniakaal geïnteresseerd is in de ontwikkeling van het spoorwegennet in Europa, waarom hij na zijn kindertijd in Wales tijdens een studieverblijf in Parijs heel vlot de Franse taal oppikt of waarom hij bij voorkeur vertoeft op die plaatsen in de wereld, zoals Theresienstadt, waar de vergetelheid heerst.

Het drama van Austerlitz is niet alleen dat hij radicaal van zijn verleden is afgesneden, maar vooral dat hij de kloof met zijn verloren verleden nooit meer kan dichten. Wat hem rest, zijn enkel herinneringssporen, zoals de aantrekkingskracht die van negentiende-eeuwse stations uitgaat. In het oeuvre van Sebald staat Austerlitz symbool voor de duisternis die de wereld omvat en voor de melancholische gedachte ‘hoe weinig wij kunnen vasthouden, wat er allemaal voortdurend in vergetelheid raakt, met elk uitgedoofd leven, hoe de wereld zich als het ware vanzelf leegmaakt doordat de verhalen die kleven aan de talloze plaatsen en voorwerpen die zelf geen vermogen tot herinnering hebben, nooit door iemand worden gehoord of opgetekend…’

 

W.G. Sebald, Austerlitz. (Vert. Ria van Hengel.) De Bezige Bij, 2003, 333p.

EIKEN

Gisteren beving mij de nood om de Dikke Eik te bezoeken, de majestueuze, meer dan driehonderd jaar oude eik in het Meerdaalwoud. Ik wou het met hem hebben over het onuitsprekelijke voorval in de buurt van Turnhout. Ik had graag met hem een uurtje gerouwd. Er is geen woord voor die schanddaad. Moorden doe je, als je mensen van het leven berooft. Doden, als je dieren ombrengt – en volgens de Mozaïsche wet, die het moorden verbiedt, is dat nauwelijks een probleem. Maar hoe noem je de aanval op een levend wezen dat honderden jaren oud kan worden, als een duizenden kilo’s wegende reus in de grond geplant staat en meer dan een miljoen blaren heeft? En hoe noem je de aanval op meer dan honderd van die wezens?

MEIKLOKJES

Ze verstoppen zich achter het brede groen van hun blad, maar hun lieflijk bedwelmende geur geeft lucht aan hun discrete bestaan. Muguets worden ze in het Frans genoemd, of musguets, afgeleid van musc, omdat aroma hun wezen bepaalt. Een achttal kleine klokjes klingelt onhoorbaar in de schaduw van de lindeboom. Elk jaar opnieuw als de meimaand op til is, betoveren ze met hun wit samenspel en herinneren ons aan pril geluk. De precieuze omschrijving lelietjes-van-dalen probeert ze in de adelstand te verheffen, maar ik hecht aan hun proletarische naam die bij de verzuchtingen van 1 mei past.