DRUPPELKOT

Jenever, oude en jonge, graan en fruit, uiensoep met stukjes brood en kaassnippers, warme chocolademelk, hamburgers met mosterd –

 

Dit zijn de ingrediënten voor het Druppelkot,

het jaarlijks bacchanaal in Matadi –

 

En mensen die elkaar oprecht het beste wensen, want ze weten dat de studerende jongeren nog examens hebben, dat een kleintje op komst is, dat een kind in het ziekenhuis ligt, dat de vrouw van kanker herstelt, en ze weten veel niet –

 

Daarom van ganser harte de allerbeste wensen –

 

Met de jeugd van de wijk verzameld rond de vuurkorven –

De warme gloed

Heel

Even

Heel

NIEUW JAAR

Een kleine witte zon licht nauwelijks op achter de lage flarden nevel waartussen blauwe stroken de lucht kleuren. Onmerkbaar traag verdwijnen de heuvels in de mist. Grillig en donker bakenen de wilgen de horizon af en zetten zwarte tekens rond de velden die er verlaten en onverzorgd bij liggen. Meeuwen scheren in stilte over het land, kraaien lopen verloren tussen rokerige mesthopen. Aan een scheve stal kijken vijf ezels mij verbluft aan, hun dikke vacht donzig van het winterse nat. Ik knik ze toe, want ik begrijp er evenmin iets van. Opnieuw is een jaar voorbijgegaan.

 

 

KERST 2019

Qué mayor veracidad

que ceder nuestra palabra a lo desconocido,

bajando las defensas consuetudinarias

y abandonando la guarida

de las cortas sinceridades aleatorias?

 

Qué mayor sinceridad

que hacer a un lado aquello que se sabe

y dejar que hable en uno,

aunque sea sin uno,

aquello que no se sabe?

 

 

Roberto Juarroz, Elfde verticale poëzie. Leuven, Uitgeverij P, 2001, p. 28.

 

 

Bestaat er grotere waarachtigheid

dan ons woord te geven aan het onbekende

door het gangbare verweer te staken

en het hol van de kortzichtige, toevallige openhartigheid

te verlaten?

 

Bestaat er grotere oprechtheid

dan wat je weet terzijde te schuiven

opdat in jou, zelfs buiten jou om,

het woord zou nemen

wat jij niet weet?

DE METAFOOR

Je hebt ze nog in nagenoeg elke gemeente: De Bonten Os, Het Wit Peird, De Oude Tijd – cafénamen uit de oude doos. Cafés krijgen vandaag andere namen, het zijn inns geworden of pubs, die Tempo heten of L’Heure Exquise of gewoon uitpakken met een lettercombinatie. Maar het oubollige heeft niet alleen plaats gemaakt voor het blitse, het is ook vervangen door het wat meer reflectieve. Er zijn nu namen als De bibliotheek, De paradox, De metafoor. Cafés, waar mensen samenkomen om te praten, nemen de naam aan van een retorische figuur. Het understatement zou niet misstaan, Het pleonasme evenmin, De hyperbool lijkt mij een voltreffer. Voorlopig doen we het met De metafoor. Het aan het Grieks ontleende woord betekent letterlijk ‘de overdracht’. Betekenis wordt overgedragen: bijvoorbeeld ‘het schip van de woestijn’ als aanduiding van ‘de kameel’ – zoals een schip zich op de uitgestrekte zee beweegt, zo beweegt de kameel zich in de uitgestrekte woestijn. Maar er vindt nog andere overdracht plaats: van gevoelens, van ideeën, van centen, van het vocht in de kan naar het vocht in… Een geschiktere naam is er niet: de metafoor onthult de waarheid van het kroegwezen.

GEZONDHEID!

Twaalf- en dertienjarige jongens en meisjes belanden elk weekend stomdronken op de spoeddiensten van Belgische ziekenhuizen. Op jaarbasis gaat het om honderden kinderen. Artsen spreken hun bezorgdheid uit. Wie te vroeg begint met het drinken van alcohol, riskeert verslaving, heeft een hogere kans op hart- en leverziekten, en breekt de groei van de hersenen af. Kortom: drinken, en in het bijzonder overmatig drinken op jonge leeftijd, is een nagenoeg niet te remediëren aanslag op de gezondheid. Dat is wetenschappelijk bewezen.

Zonder enige twijfel is dat allemaal juist. Maar is dat het enige verhaal dat we nog kunnen vertellen? Dat het schade toebrengt aan de gezondheid? We heffen het morele vingertje niet meer, we spreken zeker niet meer over hel en verdoemenis, we hebben het nu over de volksgezondheid (en over de kostprijs en over verzekeringen…) Maar moeten we niet ook een ander verhaal vertellen, een verhaal dat zich voorbij wetenschappelijke bewijsbaarheid begeeft: over de betekenis van geluk of van een zinvol leven?

Wat betekent het voor jongeren dat ze opgroeien in een wereld die het verzuimt om met hen over de moeilijkheden van een zinvol leven te spreken en die voor hun doen en laten (te veel drinken, te weinig lezen, te veel twitteren) als maat de functionering van hun brein hanteert?

 

Voetbal – Jean-Philippe Toussaint

Wie kent ze niet, Lionel Messi en Cristiano Ronaldo of Kevin De Bruyne en Dries Mertens? Wie bewondert niet hun onvolprezen traptechniek of hun duivelse dribbelkunsten? En tegelijk: wie verfoeit deze overbetaalde voetbalidolen niet? Wie verafschuwt niet de overdreven aandacht die ze wekelijks opslorpen? Wie voelt geen afkeer voor dit door racisme, fraude en hufterige manieren verrotte milieu? Of wie heeft niet gegrinnikt bij de flauwe mop over die twintig mannen, die als bezetenen achter een bal aanhollen om die – op het moment dat ze hem te pakken hebben – weer weg te trappen? Over deze onverzoenlijke tegenstrijdigheden gaat het boekje van Jean-Philippe Toussaint, dat in het Frans als titel het Engelse woord Football gebruikt. En France, on joue au foot, n’est-ce pas?

De auteur waagt zich naar eigen zeggen aan een onmogelijk boek dat bij niemand in de smaak zal vallen: niet bij intellectuelen, die geen belangstelling hebben voor voetbal, en niet bij voetballiefhebbers, die het te intellectueel zullen vinden. Zelf is hij één van die rare vogels die hun bezigheden als full-time intellectueel combineren met voetbalpassie. Hij kan het niet laten: als de Wereldbeker in Japan georganiseerd wordt, plant hij als schrijver een lezingentour door dat land om zo voetbalavonden af te wisselen met voordrachtavonden.

Van jongs af is hij in de ban van het spel: van de uitgelaten, soms grimmige sfeer in de stadions, van de kleurrijke, soms kitscherige shirts, van de groene grasmat onder de krachtige schijnwerpers, van het chauvinisme. Zijn boek bevat hilarische scènes: hoe hij in zijn eentje in een Japanse hotelkamer staat te springen en te schreeuwen als zijn favoriete elftal scoort, hoe hij op het eiland Corsica hemel en aarde beweegt om via een slecht afgesteld transistorradiootje een wedstrijd te kunnen volgen, hoe er een vreemde connectie ontstaat tussen mensen die elkaar niet kennen maar voor hetzelfde team supporteren. Maar ook melancholische gedachten: over het verstrijken van de tijd, over een negentig minuten durende spanning als afweer tegen de dood, over de curieuze gave van de verbeelding.

Wie zei ook alweer dat voetbal de belangrijkste bijzaak ter wereld is?

 

Jean-Philippe Toussaint, Voetbal. Vleugels, 2016, 68p.

STRIJKIJZER

De eerste Franse woorden die ik kende, waren traction avant. Ze verwijzen naar de specifieke motortransmissie van de Citroën die mijn ouders in mijn geboortejaar 1954 kochten. Er school een nauwelijks verhulde trots in die woorden: wij beschikten over de auto van de toekomst, geen achterwielaandrijving, met een vlakke bodem, en veilig om te rijden, vooral in de bochten.

Alleen produceerde Citroën in 1955 een model dat onze auto diskwalificeerde als hopeloos verouderd. Dit nieuwe model, DS, werd door ontwerpers uitgeroepen tot ‘de mooiste auto aller tijden’: het gleed door de straten, zweefde over de wegen van het land – een godin gelijk.

Onze auto met de op de motorkap gemonteerde koplampen en de deuren die van voor naar achter opengingen, was plots vooroorlogs. DS, met de initialen van onze familienaam, was een vermomde wraakgodin, een nemesis. Nee, de volksmond had gelijk: DS stond voor strijkijzer.

MARTHE

Vorige week is Marthe begraven, de buurvrouw uit mijn geboortestraat en de moeder van jeugdvrienden. We hadden elkaar al jaren niet meer gezien, maar ik had altijd de wens uitgedrukt om aanwezig te zijn op de begrafenis van de vrouw die ik als mijn tweede moeder beschouw.

Tijdens het eetmaal na het bezoek aan het kerkhof halen we herinneringen op: aan de warme gastvrijheid van hun moeder, aan de droge, laconieke humor van hun vader. En aan ons gezamenlijk spel: de zandbak in hun tuin, de metershoge zilverspar in de onze, de beek verderop in het veld, onbeduidend maar met een sluis, de zompige vijver vol kikkerdril, de gewezen steenbakkerij, het kleine bosje achter het kasteel. Zij maakten de omgeving uit waarin we met de zegen van onze ouders opgroeiden en onze verbeelding vrij spel gaven. Het was allemaal erg lang geleden, meer dan een halve eeuw, en toch was het alsof we klaar stonden om het opnieuw te beleven. De gevoelens van onafscheidelijke verbondenheid waren intact gebleven.

Zo veel is intussen gebeurd, maar die oudste impressies staan onuitwisbaar in ons gemoed gedrukt. Wij, mensen, zijn een palimpsest, een altijd opnieuw beschreven vel. De oorspronkelijke letters, die in het perkament van ons geheugen geschreven staan, blijven leesbaar, welke tekst er later ook aan toegevoegd wordt. Ze opnieuw lezen is een aparte ervaring: nooit komt lezen dichter bij leven.

 

AAN HET VENSTER

Le peintre de la fenêtre: zo werd Henri De Braekeleer genoemd. Zijn werk wordt nu geëxposeerd in Namen.

Je kijkt op de rug van een man die door het openstaande venster naar buiten kijkt. Hij bevindt zich in een kamer, maar is volledig gekleed, met overjas en hoed. Hij kijkt een smalle straat in, langs een witte bakstenen muur. In de ruit van het openstaande venster zie je een hoofd, maar dat hoofd is niet de weerspiegeling van zijn hoofd. De figuur in de ruit houdt het hoofd anders en draagt een andere hoed. Is het een vrouw? Is het de vrouw op wie de man in de kamer wacht, naar wie hij uitkijkt? Of het is een vrouw aan wie hij denkt? Die hem verlaten heeft, die misschien overleden is?

Je kijkt op de rug van een vrouw die door het openstaande venster naar buiten kijkt. Zij zit op een stoel in een kamer, een oorbel in de rechteroor, het haar keurig opgestoken en in een netje samengehouden. Haar linkerhand ligt op de vensterbank, haar rechter in haar schoot, maar het stille leven dat zij kijkend uitstraalt, lijkt uit die handen verdwenen. Zij kijkt naar buiten, naar een plein met winkels, één iemand kijkt in een etalage, maar verder is het plein leeg, verlaten.

Je kijkt naar een man en een vrouw die kijken. Maar er schuilt geen verlangen in hun kijken, het is geen uitkijken. Het is wachten, geen verwachten. Je kijkt naar een witte muur en een leeg plein en je ziet hoe uitzichtloos traag de tijd verstrijkt.

STOMPZINNIG

Geeft het ons te denken? Dat we geen gesprek meer voeren?

In Syrië spreken de wapens, zoals dat met een bedenkelijke metafoor heet, want als alleen de wapens spreken, verstommen de wetten – inter arma enim silent leges; als alleen de wapens spreken, zwijgen het overleg en de bedachtzaamheid; als alleen de wapens spreken, heerst de zinloosheid van dodelijk geweld.

Dat we niet meer kunnen bemiddelen? Dat elk gesprek eindigt in een dovemansgesprek? Het Britse Lagerhuis is een aanfluiting van wat een parlement geacht wordt te zijn. Het House of Commons heeft niets gemeenschappelijks, enkel verdeeldheid: er is geen communicatie. ‘Unlock’ brengt niets teweeg, alles zit muurvast.

Dat we niet meer onderhandelen? In Spanje wordt vrijheid gelijkgesteld met afscheiding en gerechtigheid met repressie. Verschil wordt niet overbrugd, een mening verandert in een fanatieke slogan.

Geeft het ons te denken? Dat de taal die volgens sommigen het menselijke bij uitstek is, verloedert tot botte uitroepen?