Mijn kleine oorlog – Louis Paul Boon

‘Schop de mensen tot ze een geweten krijgen’. Met deze intussen beroemd geworden hartenkreet eindigt Mijn kleine oorlog. Het valt niet mee om te bepalen tot welk genre dit boek behoort: het is niet echt een roman, want het mist de typische kenmerken van het romangenre, zoals een verhaal en een karakterontwikkeling. Het bestaat uit een reeks sfeerbeelden die het leven aan het front, in krijgsgevangenschap of in het bezette België oproepen. Boon voelt zich naar eigen zeggen een te kleine schrijver om verslag uit te brengen over de grote oorlog: over de Blitzkrieg, de onophoudelijke bombardementen van steden, het eindeloos beleg van Stalingrad, de folterkamers van de Gestapo, de deportatie van kinderen. Al die fenomenen komen slechts terloops ter sprake: ze zijn als het hoofd van Medusa dat hij niet kan aankijken zonder volledig te verstijven en verstenen. Hij concentreert zich op de kleine oorlog, op de alledaagse moeilijkheden onder de Duitse bezetting: hoe weinig de mensen elkaar tot steun zijn of hoe de bezetting de lafheid, de schijnheiligheid en het opportunisme niet indijkt, maar in de hand werkt. In een mengeling van deernis en verontwaardiging ziet hij hoe die oorlog de onbeholpen wreedheid van dom gehouden mensen voedt. Boon brengt geen politieke of economische analyse, omdat hij niet gelooft dat de oorlog een sikkepit verandert aan de schrijnende ongelijkheid in de wereld, aan de onderdrukking van de armen door de rijken, aan de miserie van het gewone volk en omdat hij met elke vezel in zijn lichaam weet dat de oorlog de mensen geen stap dichter bij welke vrede dan ook brengt. Daarom hoor je op elke bladzijde de woedende schreeuw: ‘Want uw vijand wie is dat?’

 

 

Louis Paul Boon, Mijn kleine oorlog. Van In, 2015, 116p. (Eerste uitgave: 1947)

OP TWEE WIELEN

There are nine million bicycles in Beijing is één van mijn favoriete popliedjes van de laatste jaren. De broze lichtvoetigheid ervan neemt mij mee en speelt door mijn hoofd, nu ik op weg ben om te helpen in een door Salco georganiseerde fietsles voor migrantenjongeren.

Ze heten Hawa en Dego en Abdi en Farah en Blessing en Victoria, ze komen uit Somalië en Ethiopië en Syrië en Palestina en Brazilië. Ze ontdekken de durf om al trappend een kortstondige overwinning op de zwaartekracht te boeken, die rare, nauwelijks in woorden te vatten vaardigheid vereist om op twee wielen het evenwicht te vinden.

Deze les kan niet lang genoeg duren. ‘Want fietsen is leuk, meneer Dik’, en plots kunnen ze niet alleen fietsen en hun bel laten rinkelen, maar ook een echte Nederlandse zin zeggen, zij het dat de combinatie ‘rk’ te moeilijk is. En die stralende glimlach – ja, niets of niemand heeft die kunnen uitvegen.

There are eight billion people in the world…

GEDICHTENDAG 2020

Ik kan geen postzegels verzamelen

ik kan geen vrouwefoto’s verzamelen

ik kan geen amourettes kollektioneren

en geen wijsheid

ik kan niets meer

ik kan niets meer

 

Waarom doof ik de lamp niet

en ga ik niet te bed

 

Ik wil beproeven

naakt te zijn

bloot wie weet wel gevroren purper

en bleekheid

 

Is zo niet het gans beginnende begin

 

Ik wil niets weten

ik wil niet vragen

 

waarom

ik niet werd een postzegelkollektioneur

 

Ik zal beginnen mijn débâcle te geven

ik zal beginnen mijn faljiet te geven

ik zal mij geven een stuk gereten arme grond

een vertrapte grond

een heidegrond

een bezette stad

 

Ik wil bloot zijn

en beginnen

 

 

Paul van Ostaijen, De feesten van angst en pijn (1921).

 

DE BLIJDE BOODSCHAP

En het gebeurde in die dagen dat de verwanten van D&A elkaar opzochten om de overgang van het oude naar het nieuwe jaar te vieren: de twee dochters van A met hun vriend, de dochter van D, en zijn zoon met vriendin. En hun weerzien was hartelijk. Terwijl ze fonkelwijn dronken en zich te goed deden aan warme versnaperingen uit de oven, vertelde de jongste van A wat ze al enkele weken verborgen hield: dat ze een kind draagt en al in de derde maand is. En de blijdschap om dit heuglijke nieuws was oprecht.

Zo is het ooit verteld – met de voorgeschreven plechtstatige ernst. Wij zijn intussen nuchterder geworden, prozaïscher. We schuwen de dure woorden. En toch! Het leven gaat door, ja zeker, de stamboom zet uit, ongetwijfeld – de moeder van A wordt overgrootmoeder. Maar niet alleen het leven wordt doorgegeven, met het leven ook geloof, hoop en liefde – de misschien bedreigde, maar nooit verdwenen dieptestructuur van ons mens-zijn.

Welkom, nieuweling, in ons midden.

 

DRUPPELKOT

Jenever, oude en jonge, graan en fruit, uiensoep met stukjes brood en kaassnippers, warme chocolademelk, hamburgers met mosterd –

 

Dit zijn de ingrediënten voor het Druppelkot,

het jaarlijks bacchanaal in Matadi –

 

En mensen die elkaar oprecht het beste wensen, want ze weten dat de studerende jongeren nog examens hebben, dat een kleintje op komst is, dat een kind in het ziekenhuis ligt, dat de vrouw van kanker herstelt, en ze weten veel niet –

 

Daarom van ganser harte de allerbeste wensen –

 

Met de jeugd van de wijk verzameld rond de vuurkorven –

De warme gloed

Heel

Even

Heel

NIEUW JAAR

Een kleine witte zon licht nauwelijks op achter de lage flarden nevel waartussen blauwe stroken de lucht kleuren. Onmerkbaar traag verdwijnen de heuvels in de mist. Grillig en donker bakenen de wilgen de horizon af en zetten zwarte tekens rond de velden die er verlaten en onverzorgd bij liggen. Meeuwen scheren in stilte over het land, kraaien lopen verloren tussen rokerige mesthopen. Aan een scheve stal kijken vijf ezels mij verbluft aan, hun dikke vacht donzig van het winterse nat. Ik knik ze toe, want ik begrijp er evenmin iets van. Opnieuw is een jaar voorbijgegaan.

 

 

KERST 2019

Qué mayor veracidad

que ceder nuestra palabra a lo desconocido,

bajando las defensas consuetudinarias

y abandonando la guarida

de las cortas sinceridades aleatorias?

 

Qué mayor sinceridad

que hacer a un lado aquello que se sabe

y dejar que hable en uno,

aunque sea sin uno,

aquello que no se sabe?

 

 

Roberto Juarroz, Elfde verticale poëzie. Leuven, Uitgeverij P, 2001, p. 28.

 

 

Bestaat er grotere waarachtigheid

dan ons woord te geven aan het onbekende

door het gangbare verweer te staken

en het hol van de kortzichtige, toevallige openhartigheid

te verlaten?

 

Bestaat er grotere oprechtheid

dan wat je weet terzijde te schuiven

opdat in jou, zelfs buiten jou om,

het woord zou nemen

wat jij niet weet?

DE METAFOOR

Je hebt ze nog in nagenoeg elke gemeente: De Bonten Os, Het Wit Peird, De Oude Tijd – cafénamen uit de oude doos. Cafés krijgen vandaag andere namen, het zijn inns geworden of pubs, die Tempo heten of L’Heure Exquise of gewoon uitpakken met een lettercombinatie. Maar het oubollige heeft niet alleen plaats gemaakt voor het blitse, het is ook vervangen door het wat meer reflectieve. Er zijn nu namen als De bibliotheek, De paradox, De metafoor. Cafés, waar mensen samenkomen om te praten, nemen de naam aan van een retorische figuur. Het understatement zou niet misstaan, Het pleonasme evenmin, De hyperbool lijkt mij een voltreffer. Voorlopig doen we het met De metafoor. Het aan het Grieks ontleende woord betekent letterlijk ‘de overdracht’. Betekenis wordt overgedragen: bijvoorbeeld ‘het schip van de woestijn’ als aanduiding van ‘de kameel’ – zoals een schip zich op de uitgestrekte zee beweegt, zo beweegt de kameel zich in de uitgestrekte woestijn. Maar er vindt nog andere overdracht plaats: van gevoelens, van ideeën, van centen, van het vocht in de kan naar het vocht in… Een geschiktere naam is er niet: de metafoor onthult de waarheid van het kroegwezen.

GEZONDHEID!

Twaalf- en dertienjarige jongens en meisjes belanden elk weekend stomdronken op de spoeddiensten van Belgische ziekenhuizen. Op jaarbasis gaat het om honderden kinderen. Artsen spreken hun bezorgdheid uit. Wie te vroeg begint met het drinken van alcohol, riskeert verslaving, heeft een hogere kans op hart- en leverziekten, en breekt de groei van de hersenen af. Kortom: drinken, en in het bijzonder overmatig drinken op jonge leeftijd, is een nagenoeg niet te remediëren aanslag op de gezondheid. Dat is wetenschappelijk bewezen.

Zonder enige twijfel is dat allemaal juist. Maar is dat het enige verhaal dat we nog kunnen vertellen? Dat het schade toebrengt aan de gezondheid? We heffen het morele vingertje niet meer, we spreken zeker niet meer over hel en verdoemenis, we hebben het nu over de volksgezondheid (en over de kostprijs en over verzekeringen…) Maar moeten we niet ook een ander verhaal vertellen, een verhaal dat zich voorbij wetenschappelijke bewijsbaarheid begeeft: over de betekenis van geluk of van een zinvol leven?

Wat betekent het voor jongeren dat ze opgroeien in een wereld die het verzuimt om met hen over de moeilijkheden van een zinvol leven te spreken en die voor hun doen en laten (te veel drinken, te weinig lezen, te veel twitteren) als maat de functionering van hun brein hanteert?

 

Voetbal – Jean-Philippe Toussaint

Wie kent ze niet, Lionel Messi en Cristiano Ronaldo of Kevin De Bruyne en Dries Mertens? Wie bewondert niet hun onvolprezen traptechniek of hun duivelse dribbelkunsten? En tegelijk: wie verfoeit deze overbetaalde voetbalidolen niet? Wie verafschuwt niet de overdreven aandacht die ze wekelijks opslorpen? Wie voelt geen afkeer voor dit door racisme, fraude en hufterige manieren verrotte milieu? Of wie heeft niet gegrinnikt bij de flauwe mop over die twintig mannen, die als bezetenen achter een bal aanhollen om die – op het moment dat ze hem te pakken hebben – weer weg te trappen? Over deze onverzoenlijke tegenstrijdigheden gaat het boekje van Jean-Philippe Toussaint, dat in het Frans als titel het Engelse woord Football gebruikt. En France, on joue au foot, n’est-ce pas?

De auteur waagt zich naar eigen zeggen aan een onmogelijk boek dat bij niemand in de smaak zal vallen: niet bij intellectuelen, die geen belangstelling hebben voor voetbal, en niet bij voetballiefhebbers, die het te intellectueel zullen vinden. Zelf is hij één van die rare vogels die hun bezigheden als full-time intellectueel combineren met voetbalpassie. Hij kan het niet laten: als de Wereldbeker in Japan georganiseerd wordt, plant hij als schrijver een lezingentour door dat land om zo voetbalavonden af te wisselen met voordrachtavonden.

Van jongs af is hij in de ban van het spel: van de uitgelaten, soms grimmige sfeer in de stadions, van de kleurrijke, soms kitscherige shirts, van de groene grasmat onder de krachtige schijnwerpers, van het chauvinisme. Zijn boek bevat hilarische scènes: hoe hij in zijn eentje in een Japanse hotelkamer staat te springen en te schreeuwen als zijn favoriete elftal scoort, hoe hij op het eiland Corsica hemel en aarde beweegt om via een slecht afgesteld transistorradiootje een wedstrijd te kunnen volgen, hoe er een vreemde connectie ontstaat tussen mensen die elkaar niet kennen maar voor hetzelfde team supporteren. Maar ook melancholische gedachten: over het verstrijken van de tijd, over een negentig minuten durende spanning als afweer tegen de dood, over de curieuze gave van de verbeelding.

Wie zei ook alweer dat voetbal de belangrijkste bijzaak ter wereld is?

 

Jean-Philippe Toussaint, Voetbal. Vleugels, 2016, 68p.