Wie was ik als zevenjarige? Met die vraag word ik geconfronteerd na het bekijken van 63 up, de documentaire reeks van Michael Apted, waarin mannen en vrouwen om de zeven jaar uitgenodigd worden voor een gesprek over het leven. Die mannen en vrouwen zijn mijn generatiegenoten, ik werd zeven in 1961. Wat zou ik toen gezegd hebben? Of welke uitspraak van toen zou ik nu herhalen, bevestigen, herkennen?
Op mijn zevende zat ik in het tweede leerjaar, bij meester Gerard, ik ben zijn familienaam vergeten, een zachte dikke reus die zich op zonnige dagen liet verleiden om met ons, de jongens van zijn klas, mee te spelen. In zijn vrije tijd imkerde hij en in de klas kon hij eindeloos over de bijen vertellen, niet om ons te introduceren in de theorie van de voortplanting – dat was voor veel later, in de humaniora! – maar over hoe ze honing maken, over werkbijen en darren en de mysterieuze koningin. Hij bracht bloemen mee naar de klas, want hij vond het niet gepast dat we bloemen leerden kennen via tekeningen in een boek. We mochten ze aanraken en eraan ruiken. We zagen hoe de fel gekleurde meeldraden van de lelie streepjes zetten op onze vingers en we genoten van de geur van het meiklokje.
Misschien had hij alles geleerd van de bijen? Zijn lessen heb ik tot mij genomen als ambrozijn. Want hoewel je in je jeugd vooral vooruitkijkt, van het tweede leerjaar naar het derde, van de lagere school naar de middelbare, herinner ik mij als de dag van gisteren hoe hij in de klas zijn imkerkap opzette en wij als zoemende bijen rond hem dansten. Kennis begint met liefde.