PELLE, VET DU VAD

In Vimmerby, een onopvallende gemeente in de Zweedse regio Småland, staat Näs, het geboortehuis van Astrid Lindgren. Velen hebben zich verkneukeld in de kwameisjesstreken van Pippi Langkous, maar niet iedereen heeft zich gerealiseerd dat die vertellingen gedragen worden door een visie op de mens: ze houden een (impliciet) pleidooi voor de vrijheid van het spelen en voor het kind in elk van ons. Toen Astrid op hoge leeftijd in een boom klom, verklaarde ze op de haar eigen anarchistische manier: “Nergens in de Mozaïsche wet staat vermeld dat het voor hoogbejaarden verboden is om in een boom te klimmen.”

 

Geen naaldboom, geen loofboom is nog veilig voor mijn oude knoken…

VAN DE PRINS GEEN KWAAD

In eigen land is Laurent weliswaar de gebeten hond, maar aan de overkant van het kanaal is Harry de reddende Engelsman. Altijd al een toffe peer geweest, die Harry, behalve misschien die keer toen hij in nazi-uniform een feest kwam opvrolijken. De VRT-nieuwsdienst, op wie je altijd kunt rekenen, heeft dit goed begrepen. Er zijn nog zekerheden in het leven. Prompt werden zingende autochtonen opgevoerd, van wie het tenenkrommende enthousiasme recht evenredig was met het onvermogen om toon te houden, een koppel jonge Vlamingen die er niets op tegen hadden om een dagje te wachten, en Canadezen die het ’s nachts toch wel koud vonden – echt waar, er zijn Canadezen die het ’s nachts koud hebben. Wat een zegen, die Harry, wat een verlossing, na al dat gedoe over die gefrustreerde Palestijnen en, ja zeg, een verdwaalde kogel.

 

DE STAAT ISRAEL

Zeventig jaar geleden, begin mei 1948, enkele dagen voor de oprichting van de staat Israël, schreef Hannah Arendt:

Zelfs al zouden de Joden de oorlog winnen, dan nog zou het uitlopen op de vernietiging van de unieke mogelijkheden en de unieke prestaties van het zionisme in Palestina. Het land dat zou ontstaan, zou er heel anders uitzien dan de droom van de Joden overal ter wereld, van zionisten en niet-zionisten. De ‘zegevierende’ Joden zouden gaan leven in een land dat omringd wordt door een geheel vijandige Arabische bevolking, in isolement binnen grenzen die voortdurend bedreigd worden, zo zeer in beslag genomen door fysieke zelfverdediging dat alle andere belangen en activiteiten erin zouden verdrinken. De opbloei van een Joodse cultuur zou ophouden een zaak van het hele volk te zijn; sociale experimenten zouden moeten worden afgedankt als onpraktische luxe; politiek denken zou zich concentreren op militaire strategie, economische ontwikkeling zou enkel en alleen worden bepaald door oorlogsbehoeften. Aldus is het evident dat op dit ogenblik en onder de huidige omstandigheden een Joodse staat alleen kan worden opgericht ten koste van het Joodse vaderland.

 

 

Je zou denken dat deze woorden vorige week werden neergeschreven. Hannah Arendt, zelf van Joodse afkomst, was dus voorstander van een Joods vaderland, maar niet van een Joodse staat. Voor haar was de oprichting van de eenzijdig Joodse staat Israël een kolossale vergissing.

 

 

(H. Arendt, Het zionisme bij nader inzien. Amsterdam, Mets & Schilt, 2005, p. 113.)

LE MIRACLE GREC

De vraag komt altijd opnieuw terug: waarom zou je vandaag nog Grieks leren? En het antwoord op die vraag blijft moeilijk. Of het valt een beetje mager uit.

“Het Grieks is een mooie, zinnelijke taal.” Dat is zo: het Grieks is erg klankrijk, maar is het Italiaans dat ook niet?

“De Griekse grammatica is moeilijk en stimuleert dus het redeneervermogen.” Opnieuw juist, maar geldt hetzelfde niet voor het Duits met zijn naamvallen of het Frans en Spaans met hun werkwoordsvormen, met hun subjunctief en hun passé simple, die trouwens op de (Griekse) aorist lijkt?

“Met de Griekse taal in je hoofd herken je veel hedendaagse woorden, de etymologie. Dat theorie en theater bijvoorbeeld allebei afgeleid zijn van een werkwoord dat zo iets als ‘zien’ of ‘schouwen’ betekent.” Akkoord, maar is dat een voldoende reden?

“Het is een overweldigende cultuur – die beelden, die vazen, die tempels, die amfitheaters…” Zonder enige twijfel, en misschien zie je meer en beter als je Grieks kent.

Kennis van het Grieks is onontbeerlijk om de Griekse wereld te ontdekken. Hoe de Grieken een nieuw politiek stelsel hebben uitgevonden dat ze zelf niet democratie noemden, maar isonomia, gelijkheid voor de wet. En de filosofie, dat eindeloze geduld om de moeilijkste en meest onbeantwoordbare vragen te stellen: schoonheid – wat is dat eigenlijk? En rechtvaardigheid? En een goed leven? En wij, wij mensen, wie zijn wij eigenlijk? En de tragedie, die met schroom, maar zonder vrees de duisternis van het menselijk hart verkent…

Als je toetreedt tot de Griekse taal, leer je op een heel andere manier denken. De filosofie van Plato, de verzen van Pindarus, de tragedies van Sophocles leer je niet kennen door ze in vertaling te lezen. Die vertalingen hebben de tekst vaak gemoderniseerd en geactualiseerd. Paradoxalerwijze openen ze de antieke tekst niet, maar sluiten hem definitief af, en blokkeren zo de toegang tot de oorspronkelijke Griekse ervaring. Je moet de andere weg afleggen, terug naar het Grieks van de vijfde of de vierde eeuw voor onze jaarrekening. “Übersetzen” zegt het Duits, “overzetten”, maar dan van het Nederlands naar het Grieks, de oever van het Nederlands achterlaten en de overzetboot nemen naar het Griekse land. Dan leer je wat het betekent om anders te denken, te spreken, te ervaren, om anders in de wereld te staan. Dan leer je.

MEI 68

 

We zijn vijftig jaar na mei 68, vijftig jaar na de protestacties in Parijs. Sommigen stellen dat er toen niets gebeurd is, omdat er weinig bloed gevloeid is. Zij aanzien het geweld als de vroedvrouw van de geschiedenis. Parijs was toen een enorme spreekkamer, waar eindeloos veel gezegd werd, gebabbeld, gepalaverd, gediscussieerd. Nagenoeg iedereen nam het woord, was in de ban van woorden. Een maand lang was het woord aan de macht, hadden woorden het voor het zeggen. En die woorden hebben veel losgemaakt en geleid tot onze veranderde kijk op standen en klassen, op familie en huwelijk, op de relatie tussen mannen en vrouwen, op seks, op religie en autoriteit, op opvoeding en identiteit.

De meest inspirerende uitspraak vind ik nog altijd: “Soyez réalistes, demandez l’impossible”. Alleen wat onmogelijk lijkt, wat niet in een programma past, niet kan worden gepland en aan de controle van het maken ontsnapt, kan echt de wereld vernieuwen. Geloof in wat onmogelijk lijkt, waarborgt een toekomst, een ommekeer; het haalbare, het mogelijke, het maakbare bestendigen enkel het heden.

 

 

 

ZUIVER

De chassidim zijn de zuiveren. Na het incident met Aron Berger luidde de vraag of het geoorloofd is om een vrouw niet de hand te schudden. Maar misschien geeft dat incident iets anders te denken: dat zuiverheid geen plaats heeft in de politiek. Daarmee is niet gezegd dat politiek gedoemd is om smerig en corrupt te zijn. Wel dat het in de politiek gaat om het eervolle compromis, om de proportionele verdeling en om de billijke betrekkelijkheid. Wie ernaar streeft zuiver van ziel te zijn, kan enkel het gevoel krijgen in de politiek zijn ziel te verliezen. Maar wie aan de zuiverheid van zijn ziel vasthoudt, zal nooit een betere wereld stichten.

 

DE WASDRAAD

 

Op deze eerste zomerse dag in april hangt het vers gewassen beddengoed buiten te drogen. Vanop het terras zie ik hoe de witte lakens wiegen in de warmte van de voorjaarszon. Ze klimmen en dalen, ze strekken en bollen, ze waaien en dansen, en betoveren de omsloten tuin met de adem van verre luchten. Ik kijk naar hun zotte beweging en denk aan straks, als het zachte katoen ons omarmt en ons met de geur van wind en licht de vrijheid van de slaap schenkt. Vandaag is april de meest gulle onder de maanden.

 

 

 

 

 

REQUIEM VOOR EEN OFFICIER

Laten we een klein memoriaal oprichten voor Arnaud Beltrame, luitenant-kolonel van de Franse gendarmerie.

Omdat hij zijn taakomschrijving ver achter zich liet,

Omdat hij veel meer deed dan zijn plicht,

Omdat hij zonder voorbehoud handelde en onvoorwaardelijk deed wat hij goedachtte,

Omdat hij geloofde,

Omdat hij geloofde dat een offer, hoe onvoorspelbaar ook, zin heeft,

Omdat hij niet zijn eigen leven als de hoogste waarde beschouwde, maar verantwoordelijkheid ten aanzien van de wereld en zijn medeburgers…

Adieu, Arnaud Beltrame. A Dieu…

Rimbaud de zoon — Pierre Michon

Vroegrijp en hondsbrutaal, schrijver van bevlogen brieven en ondoorgrondelijke orakelspreuken, alchemist van het woord, auteur van betoverende en enigmatische verzen, communard, zutist, zwerver, ontdekkingsreiziger, wereldbestormer – Arthur Rimbaud was het allemaal en nog veel meer. Zijn leven is vanaf zijn geboorte in 1854 goed gedocumenteerd: zijn kindertijd in Charleville, waar hij op school de ene prijs na de andere wegkaapt, zijn onverzadigbare leeshonger die de illusie wekt als zou hij op zijn zestiende al de poëziegeschiedenis van Homerus tot Baudelaire hebben doorgenomen, zijn uitdagend optreden in de artistieke bohème van Parijs, waar zijn raadselachtige gedichten ontploffen als literaire tijdbommen, de getuigenissen van Paul Verlaine en anderen die hem omschrijven als ‘stinkend naar genie’.

Kort na zijn vroegtijdige dood in 1891 begint de mythografie: door zijn jeugdvriend Ernest Delahaye, die Arthurs onophoudelijke stroom van verzinsels als zoetekoek slikte, door zijn leraar Georges Izambard, die niet opgewassen bleek tegen de branie van zijn hoogbegaafde leerling, door zijn zus Isabelle, die Arthurs seksuele esbattementen, zijn drugsverleden en zijn breuk met het katholicisme wou uitvegen.

Maar wie was Arthur Rimbaud? Wie was dat rotjoch, dat twaalf keer van huis wegliep en dus elf keer terugkeerde naar de boerderij in de Franse Ardennen, in Roche, door hem ‘Wolfshol’ genoemd’, waar zijn kenau van een moeder, die hij de troetelnaam ‘Schaduwmond’ gaf, hardhandig de plak zwaaide? Volgens Pierre Michon is hij bovenal ‘zoon’, de zoon van Frédéric Rimbaud, kapitein in het Franse leger, die, nadat hij vier kinderen verwekt had bij zijn eeuwig kijvende vrouw, definitief de hielen lichtte en zich bij zijn regiment in Dijon voegde, en de zoon van Vitalie Cuif, een onheilsschepsel, dat afwisselend gebeden en verwensingen uitbraakte. Misschien waren zijn verzen niets anders dan een poging om de klaroen van verre garnizoenen te koppelen aan de rozenkrans van weesgegroetjes en vervloekingen. Michon tast de geschiedenis af, leest de brieven, luistert naar de verhalen over die rauwe cynicus die continu de pest in had, bekijkt de overgeleverde foto’s, waarop Arthur zijn lichtblauwe ogen toeknijpt tot een vuile, strakke blik die als een dreigend geheven vuist de omgeving te lijf gaat. Hij beschrijft in een barokke taal die tegelijk huivert en bewondert, hoe de dichtkunst een jongen van nauwelijks vijftien in de greep krijgt, als een monster opvreet en weer uitspuwt. Wat rest, is een oeuvre – van een onrustbarende en onvatbare schoonheid.

 

 

Pierre Michon, Rimbaud de zoon. Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1998, 103p.

ROME AAN DE SCHELDE

De Grote Roerganger heeft gesproken. De Romeinen zouden onze snel-Belg-wet naïef gevonden hebben.

Et alors? Of in het Antwerps: Quid ergo?

Wie de geschiedenis van Rome bestudeert, stelt vast dat keizer Caracalla (die niet echt bekend staat om zijn zachtaardigheid) in een edict van 212 bepaalt dat alle vrije inwoners van het Imperium (dat zich toen ongeveer uitstrekte van Schotland tot de Sahara en van Portugal tot Irak) het Romeins burgerschap verkrijgen. Welke lessen wij daar vandaag moeten of kunnen uit leren, is allesbehalve duidelijk. Historische parallellen trekken blijft een uiterst precaire zaak.

Wie bij de Romeinen advies inwint, kan ook het volgende vragen:

Wat zouden de Romeinen gedacht hebben van het hoofddoekenverbod of van religieuze neutraliteit?

Wat zouden ze gedacht hebben van een migratiestop of een terugkeerbeleid?

Wat zouden ze gedacht hebben van de weigering om de landen aan de andere kant van de Middellandse Zee bij de Europese Unie te betrekken?

Wat zouden ze gedacht hebben van een Unie van soevereine staten?

(Of om het af te leren: Wat dachten ze in het jaar 212 van het christendom?)

En om het helemaal af te leren: Sapiens nihil affirmat quod non probat.