Op de eerste lentedag, als de onverwachte warmte mijn schouders vat, vergeet ik de kwinkelerende vogels en de stille kracht van bottend kruid. Mijn aandacht gaat naar mensen, want die hebben een andere gedaante aangenomen. Ze bestaan niet langer uitsluitend uit kleren, maar veranderen in lichamen met armen en benen. Nu zit er lach in een oogopslag, glans in de curve van een hals. Een paardenstaart verliest zijn vaart, want haasten hoeft niet meer. Mensen vertragen hun pas en beginnen te kuieren, dat verticale luieren. Lente – zegden de Romeinen, en ze bedoelden: zachtjes aan, langzaam…
Author Archives: Dirk De Schutter
MANCHESTER BY THE SEA
Hollywood reikte vorige maand de Oscar voor beste mannelijke acteur uit aan Casey Affleck, die de hoofdrol vertolkt in Manchester by the Sea. Een keuze die alleen maar kan worden toegejuicht, zij het met een stille traan en op de achtergrond het adagio voor strijkers van Tomaso Albinoni. Zelden of nooit heb ik iemand zo in de huid van een door het leven gebroken man weten kruipen. Casey Affleck is Lee Chandler, een klusjesman in Boston, wiens sociale leven ontwricht is, gegijzeld door een geheimzinnig verdriet. ‘I can’t beat it. Ik kan het niet aan.’ Heel subtiel onthult het scenario wat hij niet de baas kan worden. Maar hoe subtiel het geheim van zijn leven ook prijsgegeven wordt, de kijker blijft als door een moker geslagen achter. De manier waarop Lee niet in staat is om met zijn ex, die hij op straat toevallig tegen het lijf loopt, een gesprek te hebben, zal voor lang in mijn geheugen gegrift staan. Zijn vrees om zich te hechten heeft door mijn ziel een rimpel van huiver getrokken.
LETTERKUNDIGE
Job is een Bijbels baantje, een Duits opperhoofd is überhaupt, hongerherstel is restauratie, kopbrekens zijn hoofdstukken, een Italiaans woelwater is jacuzzi, een dominante legkip is eileider, een hofdienaar die geregeld de koning uitlaat is kroonluchter, een klein hemellichaam is minister…
A en ik amuseren ons elke zaterdagochtend met Karels Crypto in De Standaard. We rusten niet voor het cryptogram ontraadseld is. Dan kloppen we onszelf stoer op de borst. En bewonderen we Karels creatieve vrijheid, zin voor absurde humor en letterkunde. Het weekend kan beginnen.
FEBRUARI
De vogels zijn de boden, de grondeleenden en de meerkoeten op het water van de vijver, de mussen en de mezen in de nog kale bomen, de spreeuwen in de lucht. Als eersten zijn zij in de weer na het verdwijnen van de vrieskou, hun bewegingen worden vinniger, hun gesnater en getjilp luidruchtiger, intenser. Een plezierige koorts heeft hen gegrepen, de koorts van het begin – de koorts, die ik ook (ten onrechte?) in ‘februari’ hoor. En ja, ook mijn stap wordt gezwinder, mijn blik alerter, mijn gemoed lichter. Bovenal kun je het ruiken, het naderende voorjaar, het nakende begin. Je hoort het ook: de beek murmelt in een andere toonaard, de takken zuchten niet langer, maar kraken van opwinding. Januari aarzelt nog, kijkt achterom naar wat er afgesloten wordt, maar februari, februari wil vooruit.
In krabbengang — Günter Grass
De ergste zeeramp uit de geschiedenis voltrok zich niet aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog in de Amerikaanse wateren, maar tijdens de laatste winter van Wereldoorlog II in de Baltische Zee. Op 30 januari 1945, precies twaalf jaar na de benoeming van Adolf Hitler tot Rijkskanselier, werd het Duitse hospitaalschip, de Wilhelm Gustloff, door een Russische onderzeeër tot zinken gebracht. Aan boord bevonden zich meer dan tienduizend mensen: het merendeel bestond uit vrouwen, kinderen, zuigelingen en ouderen, op de vlucht voor het Rode Leger in zijn opmars naar nazi-Duitsland. Daar, juist buiten de haven van Gotenhafen bij Danzig, vond de grootste scheepsramp uit de geschiedenis plaats: zes keer zo dodelijk als het ongeluk met de Titanic. De hallucinante scènes zijn vergelijkbaar: een sneeuwstorm had het dek van het schip herschapen in een ijsbaan, honderden mensen gleden bij een temperatuur van -18° in de met ijsschotsen bezaaide zee, reddingssloepen bleken onbruikbaar omdat ze in de davits vastgevroren hingen. Wie in het water terechtkwam, bevroor bijna ogenblikkelijk; wie erin slaagde een reddingssloep te water te laten, schrok er niet voor terug om de zwemmers die zich aan de boten vastklampten, onder te duwen. Onmenselijke taferelen, opzettelijk vergeten door de geschiedenis, omdat de slachtoffers nazi’s waren.
Het begint allemaal op 4 februari 1936: met vier schoten maakt David Frankfurter een einde aan het leven van de hoge nazifunctionaris Wilhelm Gustloff. De dader is een Joodse student in de medicijnen, die met zijn bloedig optreden hoopt verzet op te roepen. De nazipartij maakt van Gustloff een martelaar en noemt een schip naar hem. Aanvankelijk, in de tweede helft van de jaren dertig, wordt het schip gebruikt voor plezierige uitstapjes naar Noorwegen en langere vakantiereizen tot in Madeira. Tijdens de oorlog wordt het tot lazaret omgebouwd, tot het meedogenloos getorpedeerd wordt door een duikboot uit de Sovjet-Russische marine.
De herinnering aan dit afgrijselijke voorval is gewekt door Günter Grass. Hij legt het verhaal in de mond van een vijftigjarige journalist die tijdens de rampzalige winternacht op het vermaledijde schip geboren werd. Zijn moeder, overlevende van de ramp, heeft hem dit verhaal tientallen keren verteld. Nu, vijftig jaar later, ontdekt hij dat er een vervolg aan vast zit, een vervolg dat hem persoonlijk aangaat, maar dat ook boekdelen spreekt over de politieke ontwikkelingen in het herenigde Duitsland van de jaren negentig. De gebeurtenissen worden niet chronologisch beschreven, maar zoals de gang van krabben, die zijwaarts stappend doen alsof ze achteruitlopen maar tamelijk snel vooruitkomen. Im Krebsgang luidt de titel in het Duits, waarbij we niet mogen vergeten dat ‘Krebs’ niet alleen krab betekent, maar ook kanker.
Grass vertelt niet het verhaal van het moordzuchtige Duitsland, maar wel van het kapot gebombardeerde land, wiens vrouwen verkracht, wiens kinderen de kop ingeslagen werden door de soldaten uit het bevrijdingsleger die zich wilden wreken op de Gestapo-beesten. Lange tijd is over dat leed gezwegen, omdat het besef van Duitse schuld alles overheerste. Grass vreest dat de vermeden thema’s van Duits lijden aan de extreemrechtse partijen zijn overgelaten en dat die nalatigheid de opkomst van het neonazisme heeft in de hand gewerkt. In zijn roman merkt het hoofdpersonage op: ‘De geschiedenis is een verstopte plee. We spoelen en spoelen en de stront komt desondanks omhoog.’
Günter Grass, In krabbengang. Amsterdam, Meulenhoff, 2006, 208p.
ELK HUISJE ZIJN KRUISJE
Ze wonen in een gewoon, maar gezellig rijhuis, stijlvol ingericht met oosterse meubels en talrijke boeken. Achter het huis staat in de tuin een grote kerselaar die in de lente prachtige bloesems schenkt en in de zomer deugddoende schaduw. Ze hebben een kind, een pientere kleuter die leert fietsen en praten en redeneren en binnen en buiten de lijntjes kleuren. Ze verdienen geen massa’s geld, maar ze delen een interesse in mooie dingen, in hippe schoenen, een sierlijke schaal, een sfeervolle foto. Er is ook altijd wat wrevel geweest, over zijn onrust en haar traagheid, over zijn gebabbel en haar onzekerheid, over zijn slordigheid en haar nauwgezetheid. Plots, haast onmerkbaar, neemt die wrevel een andere vorm aan, hij wordt onoverkomelijk, hij verandert in afkeer en woede. Ze zijn de voeling met wat hen samenhoudt, kwijt.
Dit bericht bereikt mij op een regenachtige dag in februari. Ik kan het niet helpen, maar het stemt mij treurig. Ik weet wel: een scheiding wordt niet langer als een abominatie gezien; en ook: de administratieve procedure is erg vereenvoudigd, en dat is een goede zaak. Misschien klinkt het vreemd, want ik leef zelf gescheiden van de moeder van mijn kinderen en ook mij heeft de vastberadenheid om trouw te zijn in goede én kwade dagen ontbroken. Maar ik blijf onder het geloof dat scheiden niet gelijk staat met mislukken en dat een scheiding de oplossing biedt voor een haperend huwelijk, de verzwegen ellende zien. Ik kan het niet helpen: dit scenario, dat in de westerse wereld van de 21ste eeuw zo routineus geworden is, behoudt voor mij iets treurigs.
TRUMP
De naam H.L. Mencken zegt ons niet veel meer, maar deze Amerikaanse cultuurcriticus schreef in 1926 het volgende:
‘As democracy is perfected, the office of president represents, more and more closely, the inner soul of the people. On some great and glorious day the plain folks of the land will reach their heart’s desire at last and the White House will be adorned by a downright moron.’
In vertaling:
‘Naarmate de democratie zich vervolmaakt, zal het ambt van president nauwer en nauwer aansluiten bij de ziel van het volk. Ooit, op een grote, glorieuze dag zal het gewone volk zijn hartsverlangen eindelijk vervullen en zal Het Witte Huis getooid worden door een regelrechte imbeciel.’
Het is niet meer mogelijk om die uitspraak als cynisch doemdenken weg te wuiven. Misschien moeten we gaan nadenken over de betekenis van democratie en ons realiseren dat democratie meer moet doen dan alleen de wil van het volk uitvoeren. Ze dient de wil van het volk ook te verheffen, in het besef dat de wil van het volk krachten huisvest die moeten worden beteugeld, en ze dient de wetten die het geweten van het volk zijn, te respecteren.
GEDICHTENDAG 2017
Zwerversliefde
Laten wij zacht zijn voor elkander, kind –
want, o de maatloze verlatenheden,
die over onze moegezworven leden
onder de sterren waaie’ in de oude wind.
O, laten wij maar zacht zijn, en maar niet
het trotse hoge woord van liefde spreken,
want hoeveel harten moesten daarom breken
onder den wind in hulpeloos verdriet.
Wij zijn maar als de blaren in den wind
ritselend langs de zoom van oude wouden,
en alles is onzeker, en hoe zouden
wij weten wat alleen de wind weet, kind –
En laten wij omdat wij eenzaam zijn
nu onze hoofden bij elkander neigen,
en wijl wij same’ in ’t oude waaien zwijgen
binnen een laatste droom gemeenzaam zijn.
Veel liefde ging verloren in den wind,
en wat de wind wil zullen wij nooit weten;
en daarom – voor we elkander weer vergeten –
laten wij zacht zijn voor elkander, kind.
Uit: Adriaan Roland Holst, Voorbij de wegen. (1920)
SHEMA ISRAËL
Op 27 januari herdenken we de bevrijding van Auschwitz door het Rode Leger.
De shoah heeft de westerse wereld met afschuw vervuld en bovendien zowel bij Joden als niet-Joden geleid tot een herontdekking van het jodendom. Meer dan tevoren heeft het Westen begrepen dat het ontspringt aan die vreemde woestijncultuur die zich onderscheidt door een strenge godsdienst en strikte navolging van de wet. Het jodendom verbiedt elke afbeelding en voorstelling van God, het schort elk weten omtrent de Allerhoogste op en tracht zich vanuit die onwetendheid te verhouden tot een stem die zegt “Ik ben die ben”. Binnen het jodendom groeit het besef dat de hoogste wet, die ook geldt voor ongelovigen, betrekking heeft op wat zich tussen de mens en zijn naaste afspeelt: “Bemin uw naaste als u zelf” is ongetwijfeld de meest verheven, want meest veeleisende wet die mensen ooit is opgelegd.
Dit monotheïsme en deze wet van opperste barmhartigheid hebben vele Joodse denkers en schrijvers uit de twintigste eeuw opnieuw ter sprake gebracht. Sigmund Freud, Franz Kafka, Emmanuel Levinas, Paul Celan en Jacques Derrida getuigen allen op hun manier van deze diepste Joodse overtuiging. Ze wijzen erop dat wij, mensen, voorafgegaan worden door een verleden dat als een ontoegankelijk geheim in ons geheugen opgeslagen ligt en gedragen worden door een schuld die niets met ons eigen optreden te maken heeft en toch onze verantwoordelijkheid is. Ze wijzen erop dat wij, mensen, zijn wie we zijn, niet omdat we tot een uitgelezen diersoort behoren, maar op voorwaarde dat we de bereidheid tonen om ons kwetsbaar en gastvrij op te stellen voor de ander, hoe vreemd en onbekend die ook is, en dat we die ander ontmoeten in respect. Ze wijzen erop dat wij, mensen, zijn wie we zijn, als we het woord dat ons gegeven is sinds het begin der tijden, hoeden. De aandacht voor het woord dat vertelt en dicht, dat nadenkt en bidt, dat belooft en vergeeft, dat zoekt en vraagt, is allicht ons hoogste goed. Dit woord verlangt slechts één ding: te worden gesproken en beluisterd, te worden gelezen en geïnterpreteerd, te worden doorgegeven, want woorden leven bij de gratie van woorden.
Shema Israël! Luister naar het woord dat de rechtvaardigheid belijdt, de rechtvaardigheid van wie voorbij de vergelding zijn rechten aflegt: “Maar als ik alleen voor mijzelf insta, ben ik dan nog ik?”
President Barack Obama
President Obama heeft afscheid genomen van zijn kiezers en van de Amerikaanse bevolking in zijn thuisstad Chicago. Op zijn eigen, nagenoeg onnavolgbare manier: met een machtige, wervende redevoering. Ik vind het moeilijk om het optimisme van zijn speech te delen, omdat ik van oordeel blijf dat de democratie in de Verenigde Staten met de verkiezing van Donald Trump een zware nederlaag heeft geleden. Dat een man die onophoudelijk mensen beledigt, vrouwen vernedert, vreemdelingen beschuldigt en zichzelf verheerlijkt, tot president verkozen wordt, vind ik voor mezelf onverteerbaar, en een democratie onwaardig.
Maar in één ding volg ik president Obama helemaal: de samenleving is niet van de politici, maar is van ons allemaal, van ons, burgers. Daarom vraagt hij ons te blijven geloven, niet in de zogenaamde machthebbers, maar in ons eigen vermogen om te handelen en dingen tot stand te brengen. De samenleving is ons gegeven, niet als een verworvenheid, maar als een opdracht. En geen enkel recht is definitief verwezenlijkt: niet de vrijheid, niet de gelijkheid, niet de solidariteit. Elk recht moet altijd opnieuw verdedigd worden en bewaard en beschermd. In woord en daad.
Vaarwel, president Obama, ik zal u missen. Of om het met die prachtige Franse uitdrukking te zeggen: vous me manquerez. Uw hele optreden: niet alleen uw grote intelligentie en uw weergaloze spraakvaardigheid, maar ook je lichtvoetigheid, je lach, je ogen die kunnen stralen en huilen…
God bless you!