Op een pleintje met kasseistenen staat een huizenhoge kastanjelaar uitgedost met witte meibloesems. Hij lijkt een monumentale kandelaar die met feestelijke kaarsen hulde brengt aan het desondanks, aan wat alle onheilsprofetieën ten spijt stand houdt. Zoals kaarsen op stille plaatsen een gedenkteken zijn en ons herinneren aan het onzegbare dat ons aanbelangt: dat het beloofde op komst is, dat er troost is voor het onverdraaglijke.
Author Archives: Dirk De Schutter
DERTIGERS
Dertigers zijn ze. In verschillende formaties, gekoppeld of alleen, met of zonder kinderen. Ze zijn blij elkaar nog eens te zien, ze klinken en drinken mimosa – een weerzien bij een gezellige brunch. Gaandeweg neemt hun spreken een andere toonaard aan: de ruis van een eerste falen, het besef dat volharding alleen niet volstaat, dat ook het vurig gewenste kan mislukken en plannen wel eens gedwarsboomd worden. Maar in hun zwijgen verbergt zich ook de kalme vastberadenheid die bereid is te blijven zoeken. Dertigers zijn ze. Ze omhelzen moeder, want ze weten dat die ook zulke jaren heeft meegemaakt.
VERZET
Eens temeer gaan er stemmen op die op 8 mei de bevrijding willen gedenken en meteen die datum in het teken van verzet willen plaatsen. Het doet mij denken aan wat de Franse verzetsstrijder (en surrealistische dichter) René Char tijdens de Tweede Wereldoorlog schreef: ‘Notre héritage n’est précédé d’aucun testament.’ (‘Onze erfenis werd ons nagelaten zonder enig testament.’) Het verzet weigert zich te conformeren en ervaart die weigering als een nalatenschap zonder testament, zoals het ook de vrijheid gekregen heeft zonder bijhorende uitleg. Het verzet zegt ‘Neen!’. Het breekt met de normen en maatstaven die het in de eigen tijd aantreft. Het keert zich tegen de bestaande wereld. Die breuk komt van nergens, is ongemotiveerd, tenzij door de droom van een omwenteling. Dat onvoorwaardelijke engagement typeert het verzet en maakt het tot iets wat tegelijk verleidt en bedreigt.
LUCA
Een century, een long pot, een safety shot, de baulk area, een snooker, de cue action, een one four seven, de break off, een plant, een shot to nothing – Luca Brecel daagt niet alleen zijn tegenstanders uit, maar ook de Nederlandse taal. (We vinden het zo gemakkelijk om die Engelse woorden over te nemen en lijken intussen te vergeten dat het Engels wel eigen woorden gevonden heeft om het spel te beschrijven.)
Ik kijk graag, omdat het spel zo een virtuoze nauwkeurigheid vereist, omdat het uitzonderlijk fair gespeeld wordt en omdat het – grappig genoeg – genoemd is naar die positie in het spel waarbij de witte speelbal geblokkeerd ligt. Het spel is genoemd naar die mogelijkheid in het spel die het spel doodlegt. Britse humor?
HELGA
Ze is van Duitsen bloede. Elk Pruisisch militarisme is haar weliswaar vreemd, maar toch loopt ze hier in de Zegelaan triomfantelijk rond. Niet zoals Caesar ‘Veni, vidi…’, maar als een huisvrouw die de zegen van het thuis zijn aan den lijve ondervindt. Als ze in onze voortuin komt paraderen, jagen we ze niet weg, want ze is de lieveling van onze overbuurvrouw. Koningsberger is haar ras. Haar naam ontleent ze aan de vrouw van de zegerijke Viking Hagar. Heel lekkere eieren legt ze, meer dan 200 per jaar, wit-beige van kleur. Onze Helga.
HET COMMUNISTISCH MANIFEST
KARL MARX & FRIEDRICH ENGELS
Er is een nieuwe vertaling verschenen van Het communistisch manifest, het bevlogen schotschrift van de kameraden Karl Marx en Friedrich Engels. In deze tijden van sociale onrust, van gele hesjes, van stakingen en betogingen over pensioenhervormingen heb ik het opnieuw gelezen en me opnieuw laten meeslepen door het krachtige betoog met zijn boude analyse van de opkomende kapitalistische grootindustrie. Niets is zo gemakkelijk als dit boekje in de papierversnipperaar droppen met een verwijzing naar de in naam van het communisme gepleegde misdaden of naar door de tijd achterhaalde voorspellingen omtrent het einde van het kapitalisme. Maar wie het leest – als het ware met ogen van 1848 – kan enkel bekoord worden door de begeester(en)de toon die literaire stijl, vrijheid van spreken, helder inzicht en revolutionaire taal combineert.
Verrassend is het om vast te stellen welk dubbelzinnig oordeel de auteurs vellen over de bourgeoisie. Ze hebben het over de hoogst revolutionaire rol die de bourgeoisie gespeeld heeft. Zij heeft de bont geschakeerde feodale banden die de mens verbonden aan wie van nature boven hem stond, onbarmhartig verscheurd; zij heeft de heilige huivering van de vrome dweperij en van de kleinsteedse weemoed weggeveegd; zij heeft een einde gemaakt aan de met religieuze en politieke illusies verhulde uitbuiting. We kunnen die evolutie toejuichen, tot we beseffen dat de feodale banden vervangen zijn door het naakte belang en dat de enige band tussen mens en mens nu bestaat uit de contante betaling, en tot we beseffen dat de heilige huivering heeft plaats gemaakt voor egoïstische berekening en dat de uitbuiting niet langer verhuld gebeurt, maar schaamteloos, openlijk en brutaal.
Even verrassend is het om vast te stellen dat het kapitalisme volgens de auteurs geleid heeft tot het ontstaan van een wereldmarkt, dat de bourgeoisie de nationale basis van de industrie heeft onderuitgehaald. Daar liggen de fundamenten van wat wij nu de globalisering of mondialisering noemen.
Ze ronden hun verrassend accurate analyse af met de stelling dat de bourgeoisie de controle verloren heeft over de krachten die ze heeft ontketend, dat ze niet alleen de grootindustrie heeft geproduceerd, maar ook haar eigen doodgravers – in de vorm van het proletariaat. Wat rest, aldus Marx en Engels, is een opeenvolging van crisissen. Wie zal dat laatste tegenspreken?
Ja, het communisme is een spook dat rondwaart. En dat ook altijd terugkeert, zoals het Franse en het Engelse woord revenant aangeeft. Het spookt in onze ziel, die het bezet met het unheimliche gevoel dat een meer rechtvaardige wereld mogelijk is.
Karl Marx & Friedrich Engels, Het communistisch manifest. EPO, 2023, 115p. (Met een woord vooraf door Peter Mertens, algemeen secretaris van de PVDA.)
DE VRIJE GAVE
Hoe arm is onze rijke wereld geworden!
Getekend door de ideologie van het kapitalisme hebben we geen voeling meer met wat het betekent om iets te geven. Je bewijst iemand een dienst omdat je op een wederdienst rekent, of omdat je ervan uitgaat dat je zal worden vergoed. Succes geef je niet weg, tenzij om later zelf meer succes te boeken. Do ut des.
Dat je een ploegmaat de overwinning zou gunnen, tart elk inlevingsvermogen. Daar kun je later alleen maar spijt van krijgen.
Vriendschap en in vriendschap geboren vrijgevigheid – neen, daar doen wij niet aan.
ZWIJGEN IS GOUD?
Het onvoorwaardelijk geloof in het oude gezegde ‘Spreken is zilver, zwijgen is goud’ is getaand. De maatschappelijke schade wordt opgemeten: omerta over dopinggebruik in de sport, over kindermisbruik, over partnergeweld in het huwelijk, enzovoort. Maar in de roman Dagen in de geschiedenis van stilte kaart Merethe Lindstrøm een ander probleem aan. Hoe mensen die er niet toekomen om pijnlijke ervaringen te delen, stikken in het ongezegde. Hoe ze wegzakken in de bodemloosheid van hun onvermogen om woorden te vinden voor een gebeurtenis die hen ten diepste getekend heeft. Ze vervreemden niet alleen van hun medemensen, maar ze raken ook zichzelf kwijt in de zelf gebouwde gevangenis van een redeloos zwijgen.
BAKHMUT
‘Bakhmut holds.’ Die boodschap horen we nu al dagen. Maar wat betekent ze? Dat de Oekraïners dapper stand houden? Dat wij ze niet in de steek mogen laten?
Of betekent ze dat de Oekraïners en de Russen hoe langer hoe meer op elkaar lijken? Dat een gewelddadige, niets ontziende oorlog de zogenaamde tegenstellingen uitveegt en de tegenstanders homogeniseert? Dat in totalitaire oorlogen de zogenaamde vijanden verwisselbaar zijn? Dat oorlogen de zogenaamde vijanden reduceren tot bondgenoten in het kwaad?
Daarom prevel ik dagelijks de woorden van Leo Vroman:
Kom vanavond met verhalen
hoe de oorlog is verdwenen,
en herhaal ze honderd malen:
alle malen zal ik wenen.
CATASTROFES
Najaar 1965, Sint Jozefscollege Aalst. Een missionaris jezuïet vertelt aan ons, jongens van het zesde leerjaar, over de inwoners van Angola en Congo, de voormalige Belgische kolonie. Hij eindigt zijn bevlogen verhaal met de vurige oproep: ‘Wij moeten die mensen helpen. Niet uit naastenliefde, maar uit eigenliefde, want ze zullen allemaal komen.’ Profetische woorden. De migrantenstroom is meer dan een halve eeuw geleden voorspeld. Maar zijn we voorbereid?
Zomer 1972. In de Aula-reeks een boekje met als titel Rapport van de Club van Rome. Het is een vertaling van The Limits to Growth, waarin onderzoekers van het befaamde MIT de klimaatverandering voorspellen.
Iets gelijkaardigs kan nu gezegd worden over de aardbeving in Turkije en Syrië. Blijkbaar werden de gevolgen van een mogelijke aardbeving tot in de puntjes voorspeld. Altijd opnieuw doen we alsof catastrofes ons als een anoniem noodlot van buitenaf overvallen, alsof we pech hebben. Maar in feite organiseren we onze eigen misère.
Waaraan ligt dat? Gemakzucht? Winstbejag? Of hebben wij een soort kennis ontwikkeld die ons belet om tot actie over te gaan? Een kennis waarbij we er niet in slagen om de objectieve vaststelling om te zetten in subjectieve betrokkenheid. Wanneer gaan we ons realiseren dat we verwikkeld zijn in wat ons overkomt?