PAKOT

Onverschrokken gaat onze peuter het woordenboek van de taal te lijf. Nauwelijks een woord of hij eigent het zich – schijnbaar moeiteloos – toe. ‘De graafmachine heeft rupsbanden.’ ‘Oma werkt in de bibliotheek. Ik ben daar al geweest.’ Heerlijk is het om te zien hoe onze dwerg met zevenmijlslaarzen door het landschap van de taal draaft. Vurrukkuluk, om het met Remco (jeweetwel) te zeggen. Des te schattiger is het dat sommige woorden zich aan zijn greep onttrekken. Geen tongbrekers zoals ‘deegroller’, maar eigenlijk simpele woorden. ‘Pakot’ bijvoorbeeld. ‘Eerst een puzzel leggen, dan pakot maken. Eerst een toren bouwen, dan pakot maken.’

Een voorzichtige, speelse herinnering aan het onvermogen dat ’s mensen deel is? Dat wij de taal nooit meester worden, ons verspreken, haperen en stotteren, het juiste woord niet vinden, een soort sprakeloosheid of infantia nooit overwinnen…

Het falen blijkt niet achteraf, maar van bij de start. We zijn nog maar net begonnen, en het is al pakot.

IN MEMORIAM HILARY MANTEL

‘Opstaan’, buldert de vader, niet omdat zijn zoon als een luiwammes te lang in bed ligt, maar omdat hij zijn zoon in een zatte koleire nog maar eens neergeknuppeld heeft.

‘Opstaan.’

            Geveld, verdwaasd, zwijgend: hij is gevallen, languit neergeklapt op de kasseien van de binnenplaats. Zijn hoofd is opzij gedraaid, zijn ogen zijn op het hek gericht, alsof er hulp te verwachten valt. Eén goedgeplaatste klap zou nu zijn dood betekenen.

            Bloed uit de jaap op zijn hoofd – het resultaat van zijn vaders eerste inspanningen – druipt over zijn gezicht, en zijn linkeroog zit dicht, maar als hij moeite doet, kan hij vanuit zijn rechterooghoek zien dat het stikwerk van zijn vaders laars rafelt. De twijn is losgesprongen van het leer, en een harde knoop erin heeft nog een snee in zijn wenkbrauw getrokken.

            ‘En nou opstaan!’

Met die scène begint Wolf Hall, het eerste deel van Hilary Mantels trilogie over Thomas Cromwell en Hendrik VIII. In medias res, zoals dat heet, want geschiedenis is altijd al begonnen. Een gewelddadige scène, want geschiedenis is vaak redeloos en wreed. Tegelijk geeft die scène te verstaan dat Thomas van jongs af geleerd heeft zich te verweren: hij, de zoon van een onbehouwen smid, zal het tegen alle maatschappelijke regels in schoppen tot de belangrijkste minister in het bestuur van Hendrik VIII.   

Met veel oog voor detail – ‘de twijn is losgesprongen’ – vertelt Hilary Mantel hoe het er aan toegaat in het wespennest van het Engelse hof: de nietigverklaring van het huwelijk tussen Hendrik VIII en Catharina van Aragon, het huwelijk met Anne Boleyn, de terdoodveroordeling van Anne, het huwelijk met en de scheiding van Anna van Cleef, de breuk met Rome en het katholicisme, de moeilijke verhoudingen met de Duitse vorstendommen en het lutheranisme, het wantrouwen tussen Engeland, Frankrijk en Spanje – al die grote historische ontwikkelingen leiden geen onafhankelijk bestaan boven de hoofden van de betrokkenen, maar worden integendeel voorwerp niet alleen van politiek gekonkel en heerszucht, maar evenzeer van persoonlijke inzet en engagement. We zijn aanwezig bij de gesprekken tussen de koning en de koningin, Thomas Cromwell en zijn staf, Thomas More, de familie Boleyn, de kardinaal, de bisschoppen en de ambassadeurs. We zien wat ze eten en drinken, welke kleren ze dragen, wat voor weer het is, hoe ze lachen of hun frustratie verbijten, hoe ze schipperen en falen maar niet opgeven.

Met veel sympathie schildert Mantel haar hoofdfiguur, de zo succesrijke Thomas Cromwell, die toch uit de gratie valt en op het schavot eindigt. Ze portretteert hem als een man van de moderniteit met rationele opvattingen over religie en onderwijs, economie en tewerkstelling, geld en sociale gelijkheid. Haar heengaan in de week dat Queen Elizabeth II ten grave gedragen wordt, is een van die bizarre coïncidenties. Haar trilogie is een monument.

Babel — Gaston Dorren

Zeven wereldwonderen telde de klassieke architectuur in het Middellandse Zeegebied, maar misschien ligt het meest ontzagwekkende wereldwonder in de verbluffende verscheidenheid aan talen die door de mensen gesproken wordt. Zesduizend is een veelgehoord getal: de schattingen lopen evenwel uiteen, omdat de meeste talen niet gestandaardiseerd zijn en dus enkel bestaan als lokale varianten. Beslissen waar de ene taal ophoudt en de andere begint is dan even moeilijk als het scheiden van de kleuren op een schilderij van Rembrandt. Bijbels is onze wereld niet, babels zonder enige twijfel wel. Maar hoewel een taal gemiddeld door 1,3 miljoen mensen gesproken wordt, maken slechts twintig talen de moedertaal van de halve wereldbevolking uit: Vietnamees, Koreaans, Tamil, Turks, Javaans, Perzisch, Punjabi, Japans, Swahili, Duits, Frans, Maleis, Russisch, Portugees, Bengaals, Arabisch, Hindi-Urdu, Spaans, Mandarijn en Engels. Wie de vier laatstgenoemde talen spreekt, kan zonder tolk in de hele wereld terecht.

            Over die twintig (reuzen)talen heeft de Nederlandse journalist Gaston Dorren een uiterst onderhoudend boek geschreven: intelligent, geestig, speels en grondig. Hij bespreekt elk van die talen vanuit één bepaalde hoek. Hij wijst er bijvoorbeeld op dat Vietnamezen die tot een verschillende generatie of klasse behoren, andere woorden gebruiken om hetzelfde te benoemen: waar bij ons iedereen ‘ik’ zegt, is in het Vietnamees het ‘ik’ van een vader die tot zijn zoon spreekt, verschillend van het ‘ik’ dat de zoon in zijn gesprek met de vader gebruikt. Of hij wijst erop dat het Japans een genderlijke apartheid kent:  het Japans dat vrouwen spreken, verschilt van het Japans dat mannen spreken. Of hij zoekt naar een antwoord op vaak gestelde vragen. Is het Duits echt een moeilijke taal? (En het Nederlands, dat er fel op lijkt?) Wat betekent de stelling  dat Russisch en Nederlands met elkaar verwant zijn? Hoe zit het nu met dat Chinese schrift? En met de talen in Frankrijk, het Frans, het Bretons, het Baskisch, het Occitaans? Heeft het Engels definitief de wereld veroverd?

            Telkens opnieuw weet Dorren precies die invalshoek te vinden die je interesse wekt, ook al weet je van de betreffende taal en/of cultuur niets. Zijn boek biedt een introductie in de vergelijkende taalkunde die alle universitaire cursussen ter zake overtreft.

Gaston Dorren, Babel. De Bezige Bij, 2019, 380p.

MICHAIL GORBATSJOV

Het was te verwachten dat men Gorbatsjov na zijn dood incompetentie en besluiteloosheid ten laste zou leggen. De revolutie die hij op het oog had, is minstens gedeeltelijk mislukt. Weliswaar is het posttotalitaire systeem van de communistische Sovjet-Unie ten val gebracht, maar het systeem heeft in zijn val de unie in haar geheel verscheurd. Rusland is zijn satellietstaten kwijt gespeeld.

Dat Gorbatsjov dit niet heeft voorzien of voorkomen, wijt men aan zijn incompetentie of ook aan zijn besluiteloosheid of falende doortastendheid. Hannah Arendt leert ons op een andere manier kijken. In tegenstelling tot maken is handelen per definitie onvoorspelbaar: het ontketent een oncontroleerbaar proces met ongewilde en ongewenste gevolgen. In tegenstelling tot maken beschikt handelen niet over een blauwdruk: het zet iets nieuws in gang. Handelen ontbeert de controle die eigen is aan managen.

Gorbatsjov verdient dus lof, omdat hij het aangedurfd heeft te handelen, de wereld te vernieuwen, een revolutie te beginnen waarvan de afloop onzeker was. Het alternatief was blijven aanmodderen, zoals de mummies Brezjnev, Andropov en Tsjernenko al jaren deden. Gorbatsjov treft geen blaam, maar al wie zijn nalatenschap verkwanseld heeft.

Op de laatste bladzijde van zijn boek Perestrojka staat te lezen: ‘Wij zijn allen leerlingen, en de tijd en het leven zijn onze leermeesters.’ Ieder die handelt, is een beginneling, een leerling.

HET GROTE OPPERHOOFD

Nu worden de romans van Karl May uit de rekken gehaald – romans die generaties jongens (en misschien ook meisjes?) dagen en nachten lang in de ban hebben gehouden en de verbeelding van jong en oud hebben gevoed. De prachtige beschrijvingen van Winnetou en zijn zilverbuks, van Old Shatterhand en zijn paard Hatatitla, van de lepe trapper Sam Hawkins met zijn onophoudelijke grapjes, van oorverdovende watervallen, paradijselijke valleien, aartsgevaarlijke ravijnen en het zilvermeer – allemaal ontsproten aan de onuitputtelijke fantasie van de auteur.

Veel kan over Karl May gezegd worden: dat hij een oplichter was en een dief, dat hij jaren in de gevangenis heeft doorgebracht, dat hij met zijn avonturenromans veel geld verdiend heeft, dat hij zijn boeken over het Wilde Westen (en over het Nabije Oosten) geschreven heeft lang voor hij een voet in die streken zette. Maar niet dat die romans geïnspireerd zijn door haat jegens of misprijzen voor de ‘roodhuiden’, de native Americans.

Op bladzijde 2 van Winnetou staat het volgende te lezen:

Het was niet zomaar een gastvrije ontvangst, maar bijna goddelijke verering die de eerste ‘bleekgezichten’ bij de indsmen ten deel viel. Hoe werden de laatstgenoemden daarvoor beloond? Het land dat ze bewoonden was ontegenzeglijk van hen, het werd hun afgenomen. Hoeveel bloed daarbij vloeide en welke wreedheden er zijn begaan, weet iedereen die het verhaal van de ‘beroemde’ conquistadores heeft gelezen. Hun voorbeeld vond navolging. De withuiden kwamen met mooie woorden op de lippen, maar ook met een scherp geslepen mes in de gordel en een geladen geweer in de hand. Ze beloofden liefde en vrede, maar gaven haat en bloed. De roodhuiden moesten wijken, stap voor stap, steeds verder. Van tijd tot tijd werden hun ‘eeuwige’ rechten op ‘hun’ territorium verleend, maar binnen de kortste keren werden ze daaruit weer verdreven, verder, almaar verder. Men ‘kocht’ hun land, maar betaalde of helemaal niet of met waardeloze spullen waar ze niets aan hadden. Des te consequenter liet men hen kennismaken met het sluipende gif van het ‘vuurwater’, en daarbij kwamen de pokken en andere, nog veel afgrijselijker ziekten, die hele stammen uitdunden en hele dorpen ontvolkten. Als de roodhuiden opkwamen voor hun rechten, werd dat beantwoord met kruit en kogels en legden ze het opnieuw af tegen de superieure wapens van de withuiden.

Hebben de ayatollahs van de cancel-culture zo een hekel aan de verbeelding? Of zijn ze in hun lectuur niet verder geraakt dan bladzijde 1?

ACHTEROP DE FIETS       

Ik hoef het geen twee keer te vragen, het antwoord is steevast en ogenblikkelijk ‘ja’. ‘Gaan we een eindje fietsen, Otis?’ Hij doet niets liever dan achterop de fiets zitten en een ritje maken. Soms staat het fietsstoeltje achterop de fiets van oma en wil hij dat opa met oma’s fiets rijdt. Ja, dat zijn leuke dingen voor de kleintjes, om Paul van Vliet te parafraseren. Dezelfde Van Vliet zong een lied dat al jaren lang in mij verborgen lag en nu door de blijheid van onze kleinzoon weer in mijn muzikaal geheugen opgedoken is: ‘Veilig achterop bij vader op de fiets’. De rollen zijn omgedraaid. Ik ben de (groot)vader, maar voor het bijna oeverloze vertrouwen dat Otis in mij heeft, als hij zijn armen om me heen slaat of zijn wang tegen mijn rug legt, heb ik mijn leven veil. De veiligheid die ik hem schenk, komt terug, neemt mij op in een bubbel van wederkerigheid. En in een deuntje dat ik niet ken, hoor ik hem zingen – met de r die uitglijdt: ‘Jijjen, jijjen, dat is fijn…’

OVER GRENZEN

Over grenzen: zo luidt het thema van het kunstenfestival in Aardenburg, een stadje in Zeeuws-Vlaanderen, waar de Romeinen in de tweede eeuw een fort bouwden om de grenzen van het Imperium te bewaken.

Binnenin een grote tent ligt het wrak van een auto in het zand. De auto – een oude Chevrolet? – is gehalveerd: de kofferbak, de achterste wielen en deuren ontbreken. In de auto, op de plaats waar zich nu de gps bevindt, toont een video beelden van mensen in een kapotte wereld, muren met vreemde schrifttekens, mannen met zwart haar en pofbroek, kinderen met donkere ogen waaruit een haast tomeloos verlangen spreekt. De eindgeneriek van het filmpje maakt duidelijk dat het om Jemenieten gaat. De installatie heet ‘Who oh who are you? Are you my other I?’ en is een creatie van Ingrid Van de Linde. De in het Engels geformuleerde zin is genomen uit traditionele Jemenitische poëzie, maar resoneert perfect met de christelijke oproep tot naastenliefde: ‘Wie, o wie ben jij? Ben jij mijn ander ik? Mijn naaste?’ Politiek geëngageerde kunst is vaak meer een morele of sentimentele aanklacht dan een kunstzinnig werk. Maar hier vormen de elementen een krachtig geheel dat aanzet tot een reflectie over Oost en West: westerse mobiliteit en oosters nomadisme, de auto en de tent, olie en zand, administratieve begrenzing en caritatieve ontgrenzing, een vergeten oorlog in het land dat de Romeinen aanduidden met de naam Arabia Felix. Kunnen beide beschavingen elkaar ontmoeten of zijn ze gedoemd om te stranden op de zandbank van hun eigen grenzen?

DIE IN DE HEMELEN ZIJT

Hoe begrijpelijk ook, het blijft een opmerkelijk tafereel: atleten, wielrenners of lopers, die bij het overschrijden van de eindmeet hun wijsvinger hemelwaarts richten, omdat ze hun overwinning willen opdragen aan een overledene. Die bevindt zich blijkbaar niet in hun hart of in hun hoofd, maar hoog in de hemel, vanwaar hij (of zij) mogelijkerwijs het gebeurde aanschouwt. En deelneemt in de vreugde van de overwinning.

Het geloof dat er een hiernamaals is in de hemel bij God en zijn engelen, heeft eeuwenlang standgehouden, maar is nu (meer dan behoorlijk) aangetast. De wortels ervan zijn bloot komen te liggen: we willen doden niet alleen eren, we verlangen ernaar dat dierbare overledenen getuige zouden zijn van wat we in ons leven bereiken. We vragen niet alleen aan de levenden erkenning, maar ook aan de doden. En dat blijft opmerkelijk, want we weten nooit of die vraag beantwoord wordt.

VERVELD

In de IJslandse thrillerreeks Trapped (Ófærð) geraakt het onderzoek naar een dubbele moord verstrikt in het onderzoek naar door een aluminiumfabriek veroorzaakte waterverontreiniging. Elke aflevering van de serie begint met beelden waarin een dood lichaam overgaat in een met ijs bedekt berglandschap. De rimpels en kleurschakeringen van de huid lijken op kloven en plekken in het ijs, aders en beharing op beekjes en gras in de toendra, huidplooien op slenken en geulen in het landschap.

De bevreemdende beelden suggereren dat het landschap niet verschilt van onze huid: beide kunnen worden geprikkeld en geschaafd, gestreeld en verwond, zetten kwetsuren om in littekens, dragen de sporen van een verleden als een te ontcijferen tekst. Het landschap is de gemeenschappelijke buitenkant, waar het zielenleven van de samenleving verschijnt: het incarneert ons als gemeenschap, zoals de huid de uitwendigheid vormt van ons bezielde lichaam.

MIDZOMER

De hemel kent geen grenzen. Koninklijk blauw verenigt de vier windstreken. De avondzon straalt onverminderd en glijdt over de klimop de eetkamer binnen. De tegels blinken, de tafel glimt. De dag weet van geen ophouden. Uren later pronkt een volle maan aan de zuidelijke hemel. In het teken van Boogschutter, zowaar. En ik denk aan hen die in de nacht der tijden vuren aanlegden en stenen stapelden en met de reuzen dansten. En geloofden dat al het menselijke een antwoord is op het hemelse en dat het aardse met zijn hoogten en laagten, zijn groei en verval, geprefigureerd is in de wenteling der sferen en de op- en neergang van zon en maan. O steensjouwers en cirkelbouwers, voorvaderen…