De zomer van Sint-Pieter blaast twintig kaarsjes uit. Voor de twintigste keer worden in de Leuvense Stadsschouwburg in de zomermaanden meer dan dertig lunchconcerten georganiseerd. Vandaag staan twee cellosuites van Bach op het programma – ze worden vertolkt door Maxime Quennesson.
Ik luister naar muziek in de meest echte betekenis van het woord, muziek die ik niet absorbeer, maar die mij absorbeert, muziek waar ik te klein voor ben, die mij meeneemt en kortstondig een plaats geeft in de ban van een onsterfelijke schoonheid. Minutenlang ben ik nergens, enkel in het spoor van het onzegbare.
Het applaus ontneemt mij die afwezigheid. Thuis gekomen zoek ik de weg terug via de woorden van Rutger Kopland:
Het dwaalt, vloeit samen, valt uiteen, verdwijnt,
en het herhaalt zich, alsof er steeds weer iets
moet worden gezocht, gevonden, verloren, gezocht
alsof er steeds weer iets moet, iets moet zijn
voor het verdwijnt, en daarna
Ik dacht spontaan aan dit gedicht van Lars Gustafsson (1982).
De Stilte van de Wereld voor Bach
Er moet een wereld bestaan hebben voor
de Triosonate in D, een wereld voor de Partita in A mineur,
maar hoe zag die wereld eruit?
Een Europa van grote lege vertrekken zonder weerklank,
overal onwetende instrumenten
waar Musikalisches Opfer en Das Wohltemperierte Klavier
nooit over een claviatuur waren gegaan.
Eenzaam gelegen kerken
waar de sopraanstem uit de Johannes Passion
zich nimmer in hulpeloze liefde slingerde
rond de mildere windingen van de fluit,
weidse zachtmoedige landschappen
waar alleen oude houthakkers met hun bijlen te horen zijn
het gezonde geluid van sterke honden in de winter
en – als een slingerklok – schaatsen klauwend in glansijs;
zwaluwen zwermend in de zomerlucht
schelp waar het kind aan luistert
en nergens Bach, nergens Bach
schaatsstilte van de wereld voor Bach.