EEN HERFSTGEDICHT (van Roland Jooris)

Je ziet het aan het gras dat verkleurt,

aan wat ritselt en reuzelt in de nevel,

aan de aarde die er vager bij ligt,

je merkt het aan de lucht die verschaalt,

aan wat vlamt en knettert op het veld,

aan de rook die als verdoofd

boven het landschap blijft hangen,

je wilt het nog wat langer laten duren,

iets vasthouden,

het ijler geworden licht

dat nauwelijks de zon doorlaat,

de bijna lege akkers,

het zwijgen waarin iets naar beneden dwarrelt,

waarin een takje zich gemakkelijk laat breken

alles aarzelt

voor het Definitieve

EEN KLEIN PARADIJS

Langs een smal aarden pad bereiken we de tuin van Helena: buk en pluk bloemen en bessen, de snoeischaar ligt klaar, betalen kan via een QR-code. De tuin neemt een stuk van de vallei in aan de rand van het Chartreuzenbos. A wandelt de bloemenwei in en plukt een ruiker: dahlia’s, zinnia’s en heerlijk geurende reukerwten. Ik ga zitten aan de houten tafel met sierlijke poten van metaal, waarop een vaas met herfstbloemen rust uitstraalt. Er is een glijbaan voor de allerkleinsten, de opstap is gemaakt van balen stro. En aan de zwaar neerbuigende takken van de diepgegroefde acacia’s hangen een schommel en hangmatten. Hier kom je om te verpozen, om in alle seizoenen te proeven van de natuur. En ik weet weer waarom de eerste woonplaats van de mensen aangeduid wordt als het paradijs – met een woord ontleend aan het oud-Perzisch dat de betekenis heeft van ‘omheind park’.  

NEVENSCHIKKING

De samenleving is een nevenschikking waarin elk woord telt. Aldus Ruth Lasters vandaag in De Standaard. Wat een prachtig beeld! Geen onderschikking, maar nevenschikking. Wonderlijk genoeg houdt dit beeld ook een nieuwe visie op taal en grammatica in, want ook daar doen we aan onderschikking: er is de adel van de zelfstandige naamwoorden en werkwoorden, en er is het voetvolk van de lidwoorden, de bijwoorden, voorzetsels en tussenwerpsels. Alsof het tussenwerpsel ‘helaas’ in de zin ‘Het gaat helaas niet goed met hem’ zonder verlies kan worden weggelaten.

Samenleven omschrijft Arendt als ‘to act in concert’, ‘in eensgezindheid handelen’. De samenleving is een orkest dat een concert brengt: alle muziekinstrumenten hebben hun eigen partituur, maar ze worden verenigd in één samenklank, één samenspraak waarin de onderscheiden instrumenten toch hoorbaar blijven.

Alleen de nevengeschikte kan een naaste zijn.

HERFSTBLUES

Het (Amerikaans) Engels zegt fall als tegenhanger van spring. De herfst is het jaargetij van het verval, van de neergang en het verdwijnen. Van de late pluk ook, harvest. Bijvoorbeeld van de mispel, een in onze herfsttij van de beschaving vergeten vrucht die mijn moeder zaliger nog met smaak at. Niet alleen vogels en vissen sterven uit, maar ook smaken en recepten, voornamen, woorden en zegswijzen. Het lievelingswoord van mijn moeder was pront, dat voor haar niet de betekenis had van vlug, maar van mooi, en dat ze niet alleen gebruikte om personen te beschrijven, maar ook dingen: een pronte tafel. Ze kon sarcastisch uithalen met Het is goed riemen snijen uit andermans leer, of belerend met Je moet de tering naar de nering zetten. En omdat bij elk seizoen bloemen passen, koos ze in de herfst voor dahlia’s. Die versieren haar graf. Ze ligt al jaren op het kerkhof van het landelijke dorp waar ze geboren is en getogen. Maar vanmiddag zag ik ze plots staan onder de mispelboom in de pronte tuin van onze buren.

DE LEUVENSE MINSTREEL

Heeft Pink Floyd ooit opgetreden in Leuven? Heeft Wolfgang Amadeus ooit in bewondering gestaan voor Het Laatste Avondmaal van Dirk Bouts? Wie is Janneke de Grijzer? Bestaat de bochtige klokpoliep echt of is dat niet meer dan een scheldwoord uit het repertoire van kapitein Haddock?

Zoek je een antwoord op die hartverscheurende vragen, schaf je dan Leuven aan van Eric Min. Lees- en wandelplezier gegarandeerd.

Het in een zwierige stijl geschreven boek bevat veel aantrekkelijke weetjes, maar zal je vooral bij een wandeltocht door Leuven laten genieten van de stad in al zijn facetten.

’t Es ni allemoo mizeire en biskandose…

(Eric Min, Leuven: Een gids voor thuisblijvers en passanten. Luster, 2023.)

PAUL VAN OSTAIJEN

We weten al lang dat Paul van Ostaijen een overtuigde flamingant geweest is. De scholier kon het niet verkroppen dat de lessen op de middelbare school (onder meer bij de jezuïeten in Antwerpen) in het Frans gegeven werden. Hij klaagde het ongrondwettelijk karakter van het verfranste systeem aan. Nu blijkt dat hij door zijn Vlaamsgezindheid niet teruggeschrokken is voor collaboratie met de Duitse bezetter.

Maar de muzikale eenvoud van zijn laatste gedichten, die hij zou bundelen onder de titel Het eerste boek van Schmoll, blijft bekoren. Zoals het onvergetelijke Melopee:

Onder de maan schuift de lange rivier

Over de lange rivier schuift moede de maan

Onder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zee


Langs het hoogriet

Langs de laagwei

schuift de kano naar zee

schuift met de schuivende maan de kano naar zee

Zo zijn ze gezellen naar zee de kano de maan en de man

Waarom schuiven de maan en de man getweeën gedwee naar de zee

GEKNEUSDE HEMEL

De azuurblauwe lucht toont overdag een ongenaakbaar gelaat, maar ’s avonds wanneer de wolken het laatste zonnelicht vangen, draagt ze de sporen van kwetsbaarheid. Door het licht dat in alle schakeringen van vaalgeel tot donkerpaars uitwaaiert, krijgen de wolken de teint van een geblutste huid. Nooit is de hemel ons, aardse stervelingen, dichterbij dan wanneer het goddelijke uitspansel niet langer de kleuren van kneuzing kan verhullen.

LUI IN DE LOMMER

En zo eindigt de zomer van 2023, die maar bleef sputteren, met een apotheose van zon en azuurblauw. Al wat leeft, zoekt de schaduw op. Alleen de bomen waarvan het loof wekenlang door malse regen verwend is, geven geen krimp en spreiden hun groene takken in de heldere lucht, vanwaar een verwarde maan verwonderd het ongewone spektakel overschouwt.

Van jaren her welt een lied in mij op: lazy sunny afternoon, I’ve got no mind to worry.

No matter. Ik ben er nu klaar voor. Laat de hyperboreïsche aanval maar komen. Overzomeren zal ik.

De blauwe kamer — Georges Simenon

Meer dan tweehonderd romans en honderden verhalen vormen het indrukwekkende oeuvre van Georges Simenon. De bekendste hebben commissaris Maigret als hoofdpersonage, maar Simenon heeft ook veel psychologische romans geschreven waarin niet het criminele, maar het existentiële aspect van een misdaad wordt belicht. Zo bijvoorbeeld De blauwe kamer. De titel verwijst naar de kamer in het Hôtel des Voyageurs waar het buitenechtelijk koppel, Tony en Andrée, zich maandelijks terugtrekt om te vrijen. Een lichte paniek bevangt de man op het moment dat hij vermoedt dat hun affaire ontdekt wordt. Een half jaar later zijn Nicolas, de man van Andrée, en Gisèle, de vrouw van Tony, op een verdachte manier om het leven gekomen.

Het grootste deel van de roman bestaat uit de poging van het gerecht om de feiten te reconstrueren. Tony stoort zich aan de manier waarop het gerecht de scènes uit de blauwe kamer representatief acht voor zijn hele leven. Voor hem zijn de uren in het hotel een onderbreking die nauwelijks of geen uitstaans heeft met zijn huwelijksleven. De ontmoetingen in het hotel gebruiken om iets te weten te komen over zijn huwelijk vindt hij belachelijk.

Maar hij ergert zich ook aan de methode die de recherche hanteert: als er losse eindjes in het verhaal zitten, dan klopt er iets niet, maar als het verhaal waterdicht is, dan kan het enkel op een ingenieuze manier in elkaar geknutseld zijn en klopt het dus evenmin. Wat de beschuldigde ook zegt, klinkt verdacht. Op het eind weet je als lezer niet wat er precies gebeurd is, maar wat voor de een niets meer dan een vrijetijdsspelletje was, werd door de ander heel hartstochtelijk beleefd.

Simenon schrijft een aantrekkelijke, heldere taal met een soepel ritme dat je onmiddellijk meeneemt en je tweehonderd bladzijden lang vasthoudt. Met verrassende uitweidingen: ‘De kamer was blauw, blauwselblauw, had hij eens gedacht, een blauw dat hem aan zijn kindertijd deed denken, aan de grof geweven zakjes met blauw poeder die zijn moeder in de tobbe oploste voordat ze het wasgoed een laatste keer uitspoelde, waarna ze het ging uitspreiden op het blinkende gras van het bleekveld. Hij moest een jaar of zes zijn en hij vroeg zich af welk wonder ervoor zorgde dat iets blauws het wasgoed wit kon maken.’

Georges Simenon, De blauwe kamer. (Vert. Rokus Hofstede.) De Bezige Bij, 2014, 203p.

O, DE (B)ENGEL

Op de vensterbank duplo-mannetjes en diertjes, de boer en de boerin, en de giraf

Onder het tafeltje de brandweerwagen en de bulldozer, op het tafeltje een tekening met kleurpotloden en een scherper

Daarnaast het boek van Annie M.G., want hij heeft Jip en Janneke leren kennen, en hun onafscheidelijke vriendschap

Meer dan een dag na zijn vertrek hebben we de sporen van zijn verblijf nog niet uitgewist

In het huis echoën zijn verhaaltjes, zijn fantasie, zijn emoties

Soms, als ik bij opa en oma ben, wil ik bij mama en papa zijn, en soms, als ik bij mama en papa ben, wil ik bij oma en opa zijn

Alzo sprak onze driejarige bengel