OVER GRENZEN

Over grenzen: zo luidt het thema van het kunstenfestival in Aardenburg, een stadje in Zeeuws-Vlaanderen, waar de Romeinen in de tweede eeuw een fort bouwden om de grenzen van het Imperium te bewaken.

Binnenin een grote tent ligt het wrak van een auto in het zand. De auto – een oude Chevrolet? – is gehalveerd: de kofferbak, de achterste wielen en deuren ontbreken. In de auto, op de plaats waar zich nu de gps bevindt, toont een video beelden van mensen in een kapotte wereld, muren met vreemde schrifttekens, mannen met zwart haar en pofbroek, kinderen met donkere ogen waaruit een haast tomeloos verlangen spreekt. De eindgeneriek van het filmpje maakt duidelijk dat het om Jemenieten gaat. De installatie heet ‘Who oh who are you? Are you my other I?’ en is een creatie van Ingrid Van de Linde. De in het Engels geformuleerde zin is genomen uit traditionele Jemenitische poëzie, maar resoneert perfect met de christelijke oproep tot naastenliefde: ‘Wie, o wie ben jij? Ben jij mijn ander ik? Mijn naaste?’ Politiek geëngageerde kunst is vaak meer een morele of sentimentele aanklacht dan een kunstzinnig werk. Maar hier vormen de elementen een krachtig geheel dat aanzet tot een reflectie over Oost en West: westerse mobiliteit en oosters nomadisme, de auto en de tent, olie en zand, administratieve begrenzing en caritatieve ontgrenzing, een vergeten oorlog in het land dat de Romeinen aanduidden met de naam Arabia Felix. Kunnen beide beschavingen elkaar ontmoeten of zijn ze gedoemd om te stranden op de zandbank van hun eigen grenzen?

DIE IN DE HEMELEN ZIJT

Hoe begrijpelijk ook, het blijft een opmerkelijk tafereel: atleten, wielrenners of lopers, die bij het overschrijden van de eindmeet hun wijsvinger hemelwaarts richten, omdat ze hun overwinning willen opdragen aan een overledene. Die bevindt zich blijkbaar niet in hun hart of in hun hoofd, maar hoog in de hemel, vanwaar hij (of zij) mogelijkerwijs het gebeurde aanschouwt. En deelneemt in de vreugde van de overwinning.

Het geloof dat er een hiernamaals is in de hemel bij God en zijn engelen, heeft eeuwenlang standgehouden, maar is nu (meer dan behoorlijk) aangetast. De wortels ervan zijn bloot komen te liggen: we willen doden niet alleen eren, we verlangen ernaar dat dierbare overledenen getuige zouden zijn van wat we in ons leven bereiken. We vragen niet alleen aan de levenden erkenning, maar ook aan de doden. En dat blijft opmerkelijk, want we weten nooit of die vraag beantwoord wordt.

VERVELD

In de IJslandse thrillerreeks Trapped (Ófærð) geraakt het onderzoek naar een dubbele moord verstrikt in het onderzoek naar door een aluminiumfabriek veroorzaakte waterverontreiniging. Elke aflevering van de serie begint met beelden waarin een dood lichaam overgaat in een met ijs bedekt berglandschap. De rimpels en kleurschakeringen van de huid lijken op kloven en plekken in het ijs, aders en beharing op beekjes en gras in de toendra, huidplooien op slenken en geulen in het landschap.

De bevreemdende beelden suggereren dat het landschap niet verschilt van onze huid: beide kunnen worden geprikkeld en geschaafd, gestreeld en verwond, zetten kwetsuren om in littekens, dragen de sporen van een verleden als een te ontcijferen tekst. Het landschap is de gemeenschappelijke buitenkant, waar het zielenleven van de samenleving verschijnt: het incarneert ons als gemeenschap, zoals de huid de uitwendigheid vormt van ons bezielde lichaam.

In Memoriam Remco Campert

Tweeënnegentig is Remco Campert geworden, bijna drieënnegentig. In zijn laatste gedichten liep hij vooruit op zijn eigen dood. Het mooiste ‘in memoriam’ heeft hij dan ook zelf geschreven.

Wat zal ik zien

mijn laatste ogenblik op aarde?

Het gezicht van mijn geliefde?

Wat zal ik horen?

De fluistering van haar stem?

De laatste tik van de monitor?

Wat zal ik horen en zien?

De lippen van de verpleegster?

Het kuchje van de dokter?

Horen en zien zullen me vergaan

als de rukwind van de dood

me van mijn adem berooft.

En mijn woorden?

De wind zal ze meevoeren

en over de aarde verspreiden.

Remco Campert, Verloop van jaren. De Bezige Bij, 2015, p. 46.

MIDZOMER

De hemel kent geen grenzen. Koninklijk blauw verenigt de vier windstreken. De avondzon straalt onverminderd en glijdt over de klimop de eetkamer binnen. De tegels blinken, de tafel glimt. De dag weet van geen ophouden. Uren later pronkt een volle maan aan de zuidelijke hemel. In het teken van Boogschutter, zowaar. En ik denk aan hen die in de nacht der tijden vuren aanlegden en stenen stapelden en met de reuzen dansten. En geloofden dat al het menselijke een antwoord is op het hemelse en dat het aardse met zijn hoogten en laagten, zijn groei en verval, geprefigureerd is in de wenteling der sferen en de op- en neergang van zon en maan. O steensjouwers en cirkelbouwers, voorvaderen…

WEIDSHEID

Het woonerf blaakt onder de junizon van Zuid-Spanje. Het scherpe licht tekent de omtrek van de dingen met een bijzondere precisie. Aan de rand van het terras wachten grillige cactussen, stokoude olijfbomen en verder in de diepte de glinstering van een witte oleanderhaag. De weinige geluiden die uit het dal opstijgen, het gekraai van een haan, het geklingel van een kudde geiten, verstoren de stilte en de rust niet. Zittend in de schaduw van een pergola die door de paarse bloemen van een bougainvillea overhuifd wordt, dwaalt mijn blik over het weidse landschap en ervaar ik eens temeer hoe juist de betekenisoverdracht van nauw en weids is. Het nauwe verengt, maakt enggeestig, bekrompen en angstig; het weidse opent en bevrijdt, maakt ruimhartig, vrijmoedig en genereus. Het weidse landschap van Andalusië laat mij niet verloren achter, maar komt mij tegemoet en biedt mij een plek, waar ik kan aarden, waar de volheid van het aardse leven mij gegund wordt.

LATEN WE DENKEN

Onmiddellijk na de nederlaag van nazi-Duitsland begon Karl Jaspers aan de universiteit van Heidelberg een reeks colleges over de schuldvraag. In hoeverre waren de Duitsers collectief verantwoordelijk voor de Tweede Wereldoorlog? In zijn antwoord op die moeilijke vraag verwoordt Jaspers enkele gedachten die ons ook vandaag nog ter harte gaan.

‘We moeten de bereidheid tot nadenken herstellen. Het is zo makkelijk op basis van emoties stellige oordelen te vellen; het is moeilijk je iets rustig voor de geest te halen. Het is makkelijk met onverzettelijke standpunten de communicatie af te breken; het is moeilijk onophoudelijk voorbij beweringen door te dringen tot de grond van de waarheid. Het is makkelijk een mening te huldigen en daaraan vast te houden, om jezelf van verder nadenken te ontslaan; het is moeilijk stap voor stap vooruit te komen en nooit iemand ervan te weerhouden verder te vragen.

Maar vervolgens geldt ook omgekeerd: het is makkelijk over alles vrijblijvend na te denken en nooit te kiezen. Het is makkelijk met mooie praatjes te komen en voor de verantwoordelijkheid weg te lopen; het is moeilijk aan een eenmaal genomen besluit, zonder halsstarrigheid, vast te houden.

Succes lijkt iemand gelijk te geven. Wie boven komt drijven, denkt dat hij de waarheid in pacht heeft. Daarin schuilt de diepe onrechtvaardigheid van de blindheid voor de schipbreukelingen, voor de machtelozen, voor degenen die door de gebeurtenissen worden vertrapt.

Wat we gemeen hebben, is een gebrek aan gemeenschappelijkheid.’

(Karl Jaspers, De schuldvraag. Boom, 2022.)

JORIS

Onze overbuurman Joris is op zesenzestigjarige leeftijd overleden. Mij zal altijd bijblijven hoe hij het afgelopen jaar de fatale diagnose een plaats trachtte te geven. De beheerste waardigheid van dat streven contrasteerde met de ontsteltenis die zich van hem meester gemaakt had, toen hij enkele jaren geleden vernam dat zijn kleinzoon aan een levensgevaarlijke ziekte leed. Tijdens een wandeling waarin hij vluchtte voor wat onafwendbaar leek, vertelde hij met smekende stem: ‘Ik zou alles doen om het leven van dat manneke te redden.’

Joris is niet meer, zijn kleinzoon herstelt. Schuilt er troost in het mythische denkbeeld dat er een kosmisch evenwicht bestaat en dat een grootvader zijn leven gegeven heeft in ruil voor het leven van zijn kleinzoon?

VREDE

Op 17 november 1942 hield Thomas Mann een voordracht in de Library of Congress in Washington D.C. Hij sprak er over zijn romantetralogie Jozef en zijn broers, waarvan het laatste en vierde deel in 1943 zou verschijnen. In deze  hervertelling van enkele fragmenten uit Genesis poogt Mann na te denken over de wortels van de Joodse cultuur: hij onttrekt die aan de totalitaire mythologie waarmee het Hitler-regime zijn mensbeeld van Übermensch en Untermensch legitimeerde. Manns woorden weerklinken in de helse nacht van de Tweede Wereldoorlog: de slag om Stalingrad woedt in alle meedogenloosheid, enkele maanden voordien is in Wannsee de beslissing genomen om het Joodse volk uit te roeien.

Mann eindigt zijn toespraak met de boude stelling dat ‘het woord “vrede” altijd een religieuze bijklank heeft’. Is dat de reden waarom oorlogen in deze hopeloos seculiere tijd zo lang aanslepen? Missen we de religieuze deugden van deemoed en ootmoed om een vredesverdrag te sluiten? De gelatenheid en bescheidenheid om vrede, hoe wankel ook, te redden? Blijft vrede uit, omdat we de fijnzinnigheid verloren hebben om in de wereld nog een glimp van heiligheid te (h)erkennen?