Geen ochtend ter wereld – Pascal Quignard

Rond 1680, op vierentwintigjarige leeftijd, wordt Marin Marais aangesteld tot huismeester voor viola da gamba aan het hof van de koning van Frankrijk, Louis Quatorze, le Roi Soleil. Na die pijlsnelle carrière komt Marais tot de bevinding dat muziek niet gecreëerd wordt om de oren van het paleis te behagen. Niet het mondaine plezier, maar de rouw om wat uit deze wereld verdwijnt is de opdracht van muziek. Muziek gedenkt dat geen ochtend ter wereld ooit terugkomt, ze verwijlt bij wat verloren en verwaarloosd wordt, en biedt een wankel onderdak aan wat het alledaagse spreken vergeet. Dat leert Marais van de Sainte Colombe, de grootste gambavirtuoos van zijn tijd, die evenwel het frivole leven aan het hof schuwt. Ten zuiden van Parijs leidt die een teruggetrokken leven, dat ten dienste staat van de muziekstudie en van de herinnering aan zijn overleden vrouw. Dank zij de lessen van de Sainte Colombe leert Marais dat muziek is ‘als een glas dat je voor de doden achterlaat, een kleine drinkplaats voor hen die geen taal meer hebben, voor de schim van de kinderen, voor de hamerslagen van de schoenmakers’.

Voor zijn bezinning over muziek neemt Pascal Quignard het leven van de Sainte Colombe als vertrekpunt. We weten erg weinig over die componist, tenzij dat hij een zevende snaar aan de gamba heeft toegevoegd en ons enkele prachtige melodieën heeft nagelaten, onder meer Le Tombeau des Regrets. Het verhaal baadt in een geheimzinnige sfeer die een gretige zintuiglijkheid combineert met het strenge jansenisme van Port-Royal, dat de Sainte Colombe zou hebben aangehangen. Zoals de omzetting van ‘Tous les matins du monde sont sans retour’ in ‘Geen ochtend ter wereld keert ooit terug’ al laat vermoeden, is de vertaling erg verzorgd, met veel aandacht voor het ritme en de muzikaliteit van de zin. Tijdens het lezen grijp je naar de stillevens van Chardin of de interieurs van zeventiende-eeuwse Hollandse meesters. Eens het boek uit, luister je, een glas Calvados in de hand, naar een cd met muziekuitvoeringen door Jordi Savall.

 

Pascal Quignard, Geen ochtend ter wereld. Uitgeverij G.A. van Oorschot, 1993, 78p.

In krabbengang — Günter Grass

De ergste zeeramp uit de geschiedenis voltrok zich niet aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog in de Amerikaanse wateren, maar tijdens de laatste winter van Wereldoorlog II in de Baltische Zee. Op 30 januari 1945, precies twaalf jaar na de benoeming van Adolf Hitler tot Rijkskanselier, werd het Duitse hospitaalschip, de Wilhelm Gustloff, door een Russische onderzeeër tot zinken gebracht. Aan boord bevonden zich meer dan tienduizend mensen: het merendeel bestond uit vrouwen, kinderen, zuigelingen en ouderen, op de vlucht voor het Rode Leger in zijn opmars naar nazi-Duitsland. Daar, juist buiten de haven van Gotenhafen bij Danzig, vond de grootste scheepsramp uit de geschiedenis plaats: zes keer zo dodelijk als het ongeluk met de Titanic. De hallucinante scènes zijn vergelijkbaar: een sneeuwstorm had het dek van het schip herschapen in een ijsbaan, honderden mensen gleden bij een temperatuur van -18° in de met ijsschotsen bezaaide zee, reddingssloepen bleken onbruikbaar omdat ze in de davits vastgevroren hingen. Wie in het water terechtkwam, bevroor bijna ogenblikkelijk; wie erin slaagde een reddingssloep te water te laten, schrok er niet voor terug om de zwemmers die zich aan de boten vastklampten, onder te duwen. Onmenselijke taferelen, opzettelijk vergeten door de geschiedenis, omdat de slachtoffers nazi’s waren.

Het begint allemaal op 4 februari 1936: met vier schoten maakt David Frankfurter een einde aan het leven van de hoge nazifunctionaris Wilhelm Gustloff. De dader is een Joodse student in de medicijnen, die met zijn bloedig optreden hoopt verzet op te roepen. De nazipartij maakt van Gustloff een martelaar en noemt een schip naar hem. Aanvankelijk, in de tweede helft van de jaren dertig, wordt het schip gebruikt voor plezierige uitstapjes naar Noorwegen en langere vakantiereizen tot in Madeira. Tijdens de oorlog wordt het tot lazaret omgebouwd, tot het meedogenloos getorpedeerd wordt door een duikboot uit de Sovjet-Russische marine.

De herinnering aan dit afgrijselijke voorval is gewekt door Günter Grass. Hij legt het verhaal in de mond van een vijftigjarige journalist die tijdens de rampzalige winternacht op het vermaledijde schip geboren werd. Zijn moeder, overlevende van de ramp, heeft hem dit verhaal tientallen keren verteld. Nu, vijftig jaar later, ontdekt hij dat er een vervolg aan vast zit, een vervolg dat hem persoonlijk aangaat, maar dat ook boekdelen spreekt over de politieke ontwikkelingen in het herenigde Duitsland van de jaren negentig. De gebeurtenissen worden niet chronologisch beschreven, maar zoals de gang van krabben, die zijwaarts stappend doen alsof ze achteruitlopen maar tamelijk snel vooruitkomen. Im Krebsgang luidt de titel in het Duits, waarbij we niet mogen vergeten dat ‘Krebs’ niet alleen krab betekent, maar ook kanker.

Grass vertelt niet het verhaal van het moordzuchtige Duitsland, maar wel van het kapot gebombardeerde land, wiens vrouwen verkracht, wiens kinderen de kop ingeslagen werden door de soldaten uit het bevrijdingsleger die zich wilden wreken op de Gestapo-beesten. Lange tijd is over dat leed gezwegen, omdat het besef van Duitse schuld alles overheerste. Grass vreest dat de vermeden thema’s van Duits lijden aan de extreemrechtse partijen zijn overgelaten en dat die nalatigheid de opkomst van het neonazisme heeft in de hand gewerkt. In zijn roman merkt het hoofdpersonage op: ‘De geschiedenis is een verstopte plee. We spoelen en spoelen en de stront komt desondanks omhoog.’

 

 

 

Günter Grass, In krabbengang. Amsterdam, Meulenhoff, 2006, 208p.

 

 

De thuiskomst — Anna Enquist

Je hoort wel eens zeggen dat achter elke succesvolle man een sterke vrouw staat, maar de grimmige wet van de geschiedenis blijft dat bewonderende aandacht uitgaat naar de succesrijke mannen en dat de sterke vrouwen nauwelijks uit de schaduw treden en op de verdoemde achtergrond in vergetelheid wegzinken. Met deze wet breekt Anna Enquist in haar prachtige roman De thuiskomst.

Als vertrekpunt voor haar roman neemt Enquist het leven en de succesvolle carrière van James Cook, de Britse ontdekkingsreiziger die grote delen van de Indische Oceaan en van de Stille Zuidzee in kaart bracht. Tegen deze overweldigende achtergrond krijgen we het portret van Elizabeth Batts, de vrouw van Cook, die tijdens zijn jarenlange afwezigheid alleen achterbleef in hun huis aan de Theems. Tussen 1768 en 1779 maakte Cook drie reizen en was hij nauwelijks twee jaar thuis. Bij zijn derde reis is hij onder nooit opgehelderde omstandigheden om het leven gekomen op de kust van Hawaï. De thuiskomst is de wrange titel van een verhaal waarin een vrouw jarenlang verlangt naar de nabijheid van haar man en uiteindelijk ontdekt dat de man die thuiskomt, niet de man is op wie ze heeft gewacht. Haar zwangerschappen signaleren haar dat hij wel degelijk is langs geweest; in totaal krijgen James en Elizabeth zes kinderen van wie hij er drie nooit heeft gekend.

Elizabeth Batts is een kranige vrouw die begrip heeft voor wat haar man bezielt. Ze begrijpt eveneens het wetenschappelijk belang van zijn reizen die de idealen van de Verlichting weerspiegelen: de aardrijkskundige ontdekking van de planeet Aarde, de kennismaking met en de beschrijving van uitheemse volkeren met vreemde talen, riten en gewoontes, de bestudering van de sterrenhemel. Ze is trots op haar man die als eenvoudige boerenjongen opgeklommen is tot de sociale elite van zijn land, ze bewondert zijn verwezenlijkingen als kapitein, hoe hij er bijvoorbeeld in geslaagd is om scheurbuik grotendeels te overwinnen. Maar na zijn dood op de kust van Hawaï komt ze tot het bittere inzicht dat ze hem in feite nooit heeft gekend.

Vijf zonen heeft ze: twee sterven op zee, omdat ze in de voetsporen willen treden van hun beroemde vader, twee sterven kort na de geboorte, de vijfde sterft aan een koortsaanval tijdens zijn studie theologie aan de universiteit van Cambridge. Haar dochter, haar meisje, die ook Elizabeth heet, sterft als vierjarige bij een verkeersongeval nadat ze onder de hoeven van een paard is terechtgekomen. Zelf sterft Elizabeth Batts op 93-jarige leeftijd in 1835, nadat ze nooit heeft leren leven met een alsmaar nijpender gemis.

Anna Enquist heeft iets soortgelijks ervaren: haar 27-jarige dochter Margit is bij een verkeersongeluk met een vrachtwagen zonder dodehoekspiegel om het leven gekomen. Voor deze roman heeft ze diep in haar eigen verwoeste ziel gekeken en begrepen hoe onverdraaglijk troost kan zijn, hoe intens iemand helemaal niets meer kan willen, hoe onherkenbaar verloren iemand kan zijn, door iedereen verlaten, inclusief door zichzelf. Haar roman is het bezinksel van vele eenzame jaren. Hij behoort tot het allerbeste van wat in de Nederlandse taal geschreven is.

 

Anna Enquist, De thuiskomst. De Arbeiderspers, 2005, 415p.

Aan Chesil Beach — Ian McEwan

Florence en Edward ontmoeten elkaar toevallig op een verloren zomernamiddag in Oxford. Allebei wachten ze op hun diploma-uitreiking: zij heeft vioolstudies achter de rug, hij een master-opleiding in de geschiedenis. Ze bevinden zich op de drempel naar het zogenaamde echte leven, ze hebben hoge ambities – zij als eerste violiste in een kamermuziekensemble, hij als schrijver van historische werken over vergeten figuren – maar geen concrete plannen. Ze vallen voor elkaar, zij voor zijn vriendelijkheid, hij voor het merkwaardige samengaan in haar van doortastendheid en schroom. Ze trouwen en brengen hun eerste huwelijksnacht door vlakbij het uitgestrekte kiezelstrand van Dorset.

Geboren in de eerste oorlogsmaanden, komt het eerste hoogtepunt van hun leven in het begin van de jaren zestig. De seksuele revolutie is nog niet meer dan een verre droom. Naar de voltrekking van hun huwelijk, door Florence omschreven als ‘de verstrengeling van hun vlees’, hebben ze uitgekeken in een onontwarbare mengeling van vrees, afkeer, nieuwsgierigheid en verlangen. De avond sluit evenwel niet naadloos aan bij hun verwachtingen en hun beider reactie naderhand verergert de zaken alleen maar.

Met een genadeloos oog voor detail ontleedt Ian McEwan hoe vernietigend schaamte op het menselijk samenzijn kan inwerken. Met schaamte vooruitlopen op een daad in de toekomst staat gelijk aan geprogrammeerd falen, met schaamte terugkomen op een daad uit het verleden aan onverzoenlijkheid. En het duurt jaren vooraleer die diepe schaamte wordt overwonnen en het besef toegelaten wordt dat een andere uitkomst mogelijk was geweest.

Tragisch is de pijn waarmee Florence dertig jaar na datum, als ze een succesvolle violiste geworden is, toegeeft dat ze in haar leven eigenlijk maar van één man gehouden heeft. Tragisch de pijn waarmee Edward, die dertig jaar lang de mislukkingen heeft opgestapeld, toegeeft dat zijn leven er helemaal anders zou uitgezien hebben met Florence aan zijn zijde. Veel is aan een troosteloos einde gekomen daar aan het onmetelijke kiezelstrand in het vale licht van de maan. Blijven de treurige herinnering aan wat had kunnen zijn en het bittere besef dat één woord had kunnen volstaan om de dramatische gebeurtenis te doen keren.

 

 

Ian McEwan, Aan Chesil Beach. Amsterdam, De Harmonie, 2007, 153p.

ZIJDE — ALESSANDRO BARICCO

Met Zijde put Alessandro Baricco uit de rijke geschiedenis van de Franse zijde-industrie. In het begin van de jaren zestig van de negentiende eeuw worden de uit Klein-Azië geïmporteerde zijderupsen door een onverklaarbare ziekte getroffen. De Franse regering stuurt een veelbelovende wetenschapper voor onderzoek naar de Cévennes in Zuid-Frankrijk; zijn naam: Louis Pasteur. De afloop van deze handelscrisis is het vertrekpunt van Baricco’s vertelling.

Het hoofdpersonage van zijn novelle, Hervé Joncour, besluit om in Japan zijderupsen te gaan kopen. Dat land heeft na eeuwen afzondering zijn havens eindelijk geopend voor uit Europa en Amerika afkomstige stoomschepen. Daar, aan het einde van de wereld, raakt Joncour in de ban van een in schitterende zijden stoffen geklede vrouw: hij wordt gefascineerd door haar intens kijkende ogen, vooral omdat ze geen oosterse vorm hebben. Het lukt die vrouw, met wie hij nooit een woord wisselt, om hem stiekem een briefje in de handen te stoppen waarop in Japanse schrifttekens geschreven staat: “Kom terug, of ik ga dood.” Deze zin, tegelijk smeekbede en dreiging, laat hem niet meer los en echoot met de zin van zijn echtgenote, die hem met haar prachtige stem bezweert, wanneer hij zich in oktober, elk jaar opnieuw, klaar maakt om naar Japan te vertrekken: “Beloof me dat je zult terugkeren.” Tussen de Japanse vrouw met de onvergetelijke ogen en Joncour en diens echtgenote, Hélène, wordt een soort droevige dans opgevoerd, geritmeerd door het jaarlijks groeiende besef dat het moeilijk is om weerstand te bieden aan de verleiding om terug te keren.

Zijde ademt een geheimzinnige bekoring die door de fraaie vormgeving van de uitgave nog verhoogd wordt. Het verhaal baadt in een subtiele zintuiglijkheid die bovenal de tastzin huldigt – “alsof je het niets tussen je vingers hebt,” zo voelt zijde – en culmineert in een van de meest erotisch-opwindende brieven ooit geschreven. Het wordt gedreven door een verlangen, even overweldigend als onbegrijpelijk, even dodelijk als onvervuld, en een heimwee naar wat het leven nooit te bieden heeft. De nauwgezette taal draagt daar grotendeels toe bij; elk woord lijkt geïnspireerd door de verplichting om gedenkwaardig te klinken. Baricco is een meester van de vergelijking: de Japanse ideogrammen worden vergeleken met “pootafdrukken van kleine vogeltjes”, het schrift met “as van een verbrande stem”.

Zijde is een wondermooi kleinood. Wie het leest, zal het herlezen.

 

 

Alessandro Baricco, Zijde. Breda, Uitgeverij De Geus, 1997, 120p.

HET EVANGELIE VOLGENS JEZUS CHRISTUS

De man van Nazareth opvoeren niet als een verheerlijkte, maar als een gekwelde figuur – dat is de taak die de Portugese schrijver José Saramago zich stelt in zijn roman Het evangelie volgens Jezus Christus. Wat hij aflevert, is een ongemeen aangrijpend, subliem geschreven verhaal over een uitverkiezing die de trekken aanneemt van een verdoemenis.

We zijn allen in mindere of meerdere mate vertrouwd met de ingrediënten: met de hoofdfiguren, Jezus, Maria en Jozef, de twaalf leerlingen, onder wie de verrader Judas Iskariot, de vrouwelijke volgelingen, onder wie Maria Magdalena, de voorloper Johannes de Doper, de Joodse Schriftgeleerden, de politieke en militaire overheden, koning Herodes en de Romeinse bezetters onder aanvoering van Pontius Pilatus; met de dorpen en steden, Nazareth, Bethlehem en Jeruzalem, de streken, Galilea en Judea, de plaatsen, waaronder de Hof van Olijven of Gethsemane en de Schedelberg of Golgotha; met de gebeurtenissen, de geboorte uit een maagd, aangekondigd door de engel Gabriël, de kindermoord, de wonderen waaronder de opwekking van Lazarus uit de doden, de parabels en de bergrede, het gewelddadige optreden in de tempel, het Laatste Avondmaal, de gevangenneming en foltering, de kruisdood en verrijzenis; met de boodschap van liefde, met de verkondiging en het geloof dat Jezus van Nazareth niet zomaar een mens is, maar de Zoon van God. Wie de roman Het evangelie volgens Jezus Christus leest, vraagt zich in eerste instantie af wat de auteur met dit bestaande materiaal zal aanvangen, in hoeverre hij de voorgeschreven verhaallijn zal volgen, waar hij van de Schrift zal afwijken, of hij een beroep zal doen op apocriefe overleveringen, wat hij zal weglaten, waar hij zal uitbreiden en toevoegen. Onmiddellijk rijst de vraag hoe deze roman in een niet door het christendom gevormde cultuur, bv. in de islam-wereld of in het Europa van de 21ste eeuw, zal worden ervaren.

De wijzigingen die Saramago aan de evangelies aanbrengt, zijn enerzijds beperkt in aantal, maar anderzijds wel heel ingrijpend. Het sterkst manifesteert dit zich in de figuur van Jozef, die wij traditioneel alleen kennen in de vage rol van timmerman, maar die bij Saramago opgevoerd wordt als een vrome Jood met welomschreven meningen. Een van de meest dramatische momenten in de roman is het verhaal van de kindermoord te Bethlehem. Jozef, die als timmerman te werk gesteld is bij de bouw van de tempel van Jeruzalem, komt heel toevallig te weten wat de Romeinse soldaten van plan zijn. Hij snelt naar de grot waar zijn vrouw en pasgeboren kind al weken verblijven, vertrekt ijlings naar Nazareth en laat ondertussen na om de inwoners van Bethlehem te verwittigen. Dit verzuim zal Jozef zichzelf nooit vergeven: hij acht zichzelf medeplichtig aan het bloedbad, door de Romeinse soldaten aangericht op verzoek van Herodes. Voor de rest van zijn leven zal hij aan nachtmerries lijden, en de dag dat hij sterft, geeft hij die nachtmerries door aan zijn zoon Jezus. Beiden gaan aan die nachtelijke verschrikking ten onder. Terwijl in het evangelie de redding van Jezus te danken is aan een goddelijke tussenkomst, gaat ze in de roman van Saramago gepaard met een zwaar menselijk falen. Door de evangelist een kortzichtige onverschilligheid ten laste te leggen, wijst Saramago erop dat de grenzen van de menselijke verantwoordelijkheid zich ver voorbij de zorg voor het eigen gezin bevinden.

De tweede ingreep betreft de figuur van Jezus zelf. Die is helemaal niet opgezet met de verwachtingen die in hem gesteld zijn door God in de hemel. Hij probeert zijn rol te ontlopen, maar tegen zijn wil in verricht hij wonderen. Met Maria Magdalena deelt hij de ervaring dat Gods uitverkiezing even schrikwekkend is als Gods minachting. Hij wil van zijn vader in de hemel niet weten, bekent zich tot zijn vader op aarde, Jozef, maar ondervindt dat schuld is als een wolf die de zoon opvreet, nadat hij de vader heeft verslonden.

Saramago heeft zijn marxistische sympathieën en zijn afkeer van de Rooms-Katholieke kerk nooit onder stoelen of banken gestoken. In zijn romans schaart hij zich steevast aan de zijde van de kleine man, de verschoppeling, verloren en vergeten in het raderwerk van de geschiedenis, en keert hij zich tegen heersers die alles – geweld, schuld, kennis, God – gebruiken om hun heerschappij uit te bouwen. Hij bestookt het christendom met heikele vragen, zoals “waar eindigt nederigheid en begint slaafse onderwerping?”, of “waar komt de schuld vandaan die de mensen met zich meedragen?”. Bovenal is hij beducht voor de relatie tussen religie en fundamentalisme, en is hij ervan overtuigd dat religies nooit gediend hebben om mensen dichter bij elkaar te brengen of met elkaar te verzoenen.

Vanzelfsprekend is Het evangelie volgens Jezus Christus geen theologische studie, noch een religieuze aanklacht. Het is in eerste en laatste instantie een meesterlijke roman over aandoenlijke mensen die verwoed op zoek zijn naar de zin van de schepping en van hun leven.

 

José Saramago, Het evangelie volgens Jezus Christus. Amsterdam, Meulenhoff, 1993, 387 p.

ALSOF HET VOORBIJ IS — JULIAN BARNES

 

Het verhaal begint met een geschiedenisles in de middelbare school. Aan de laatstejaars wordt gevraagd hoe zij geschiedenis zouden definiëren. Naast de voorspelbare definities, zoals “Geschiedenis is de leugen van de overwinnaars”, springt er één antwoord uit: “Geschiedenis is een broodje rauwe ui.” Door zijn brutaliteit wekt het grote hilariteit bij de jongeren, maar op het eind, ongeveer vijftig jaar later, moet het hoofdpersonage Tony Webster toegeven dat die plastische omschrijving een stuk waarheid bevat. Inderdaad, geschiedenis komt steeds terug, ze rispt op, ze blijft onverteerd achter.

Deze verrassende wending ligt al vervat in de titel: Alsof het voorbij is. Het verleden is nooit voorbij, we kunnen slechts doen alsof, alsof het voorbij is, maar eigenlijk laten we het verleden nooit achter, of het laat ons nooit los, het blijft ons achtervolgen en uitdagen, the past is never past. Noch het verleden van anderen waar we bij betrokken waren, noch het verleden van onszelf kunnen we ooit afsluiten. En wanneer we uit bewaarde brieven leren hoe we ons in het verleden tegenover anderen gedragen hebben, kan dat ons met verstomming slaan. Deze verbijsterende ontdekking doet Tony Webster bij het herlezen van een brief die hij jaren geleden geschreven heeft. Met de wetenschap dat het verleden nooit voorbij is, doemt een nieuw probleem op: kan het verleden ongedaan gemaakt worden? Helpt het om berouw te tonen? Heeft het zin om wroeging te hebben?

Deze filosofische vragen heeft Julian Barnes verwerkt in een verhaal dat, naarmate het einde nadert, alsmaar geheimzinniger wordt en aan spankracht wint. Het hoofdpersonage krijgt een andere en onthutsende kijk op zijn eigen leven, hij ontdekt dat er een ontstellende kloof is tussen zijn leven en het verhaal dat hij erover verteld heeft. Tegelijk blijft het mysterie bewaard: wat er precies gebeurd is, komt hij niet te weten – en dus ook de lezer niet.

Op de omslag dartelen zaadjes tussen de auteursnaam en de titel, zaadjes van een paardenbloem die door de wind verstrooid worden. Wat dit fraaie beeld betekent, begrijp je als je het boek uit hebt: daden en gebeurtenissen uit het verleden hebben onvoorziene gevolgen, vallen op de meest onverwachte plekken neer. In weergaloos proza dat diepzinnigheid, weemoed en ironie wonderwel afwisselt, volgt Julian Barnes enkele van deze zaadjes.

 

Julian Barnes, Alsof het voorbij is. Amsterdam, Atlas Contact, 2012, 158p.