De man van Nazareth opvoeren niet als een verheerlijkte, maar als een gekwelde figuur – dat is de taak die de Portugese schrijver José Saramago zich stelt in zijn roman Het evangelie volgens Jezus Christus. Wat hij aflevert, is een ongemeen aangrijpend, subliem geschreven verhaal over een uitverkiezing die de trekken aanneemt van een verdoemenis.
We zijn allen in mindere of meerdere mate vertrouwd met de ingrediënten: met de hoofdfiguren, Jezus, Maria en Jozef, de twaalf leerlingen, onder wie de verrader Judas Iskariot, de vrouwelijke volgelingen, onder wie Maria Magdalena, de voorloper Johannes de Doper, de Joodse Schriftgeleerden, de politieke en militaire overheden, koning Herodes en de Romeinse bezetters onder aanvoering van Pontius Pilatus; met de dorpen en steden, Nazareth, Bethlehem en Jeruzalem, de streken, Galilea en Judea, de plaatsen, waaronder de Hof van Olijven of Gethsemane en de Schedelberg of Golgotha; met de gebeurtenissen, de geboorte uit een maagd, aangekondigd door de engel Gabriël, de kindermoord, de wonderen waaronder de opwekking van Lazarus uit de doden, de parabels en de bergrede, het gewelddadige optreden in de tempel, het Laatste Avondmaal, de gevangenneming en foltering, de kruisdood en verrijzenis; met de boodschap van liefde, met de verkondiging en het geloof dat Jezus van Nazareth niet zomaar een mens is, maar de Zoon van God. Wie de roman Het evangelie volgens Jezus Christus leest, vraagt zich in eerste instantie af wat de auteur met dit bestaande materiaal zal aanvangen, in hoeverre hij de voorgeschreven verhaallijn zal volgen, waar hij van de Schrift zal afwijken, of hij een beroep zal doen op apocriefe overleveringen, wat hij zal weglaten, waar hij zal uitbreiden en toevoegen. Onmiddellijk rijst de vraag hoe deze roman in een niet door het christendom gevormde cultuur, bv. in de islam-wereld of in het Europa van de 21ste eeuw, zal worden ervaren.
De wijzigingen die Saramago aan de evangelies aanbrengt, zijn enerzijds beperkt in aantal, maar anderzijds wel heel ingrijpend. Het sterkst manifesteert dit zich in de figuur van Jozef, die wij traditioneel alleen kennen in de vage rol van timmerman, maar die bij Saramago opgevoerd wordt als een vrome Jood met welomschreven meningen. Een van de meest dramatische momenten in de roman is het verhaal van de kindermoord te Bethlehem. Jozef, die als timmerman te werk gesteld is bij de bouw van de tempel van Jeruzalem, komt heel toevallig te weten wat de Romeinse soldaten van plan zijn. Hij snelt naar de grot waar zijn vrouw en pasgeboren kind al weken verblijven, vertrekt ijlings naar Nazareth en laat ondertussen na om de inwoners van Bethlehem te verwittigen. Dit verzuim zal Jozef zichzelf nooit vergeven: hij acht zichzelf medeplichtig aan het bloedbad, door de Romeinse soldaten aangericht op verzoek van Herodes. Voor de rest van zijn leven zal hij aan nachtmerries lijden, en de dag dat hij sterft, geeft hij die nachtmerries door aan zijn zoon Jezus. Beiden gaan aan die nachtelijke verschrikking ten onder. Terwijl in het evangelie de redding van Jezus te danken is aan een goddelijke tussenkomst, gaat ze in de roman van Saramago gepaard met een zwaar menselijk falen. Door de evangelist een kortzichtige onverschilligheid ten laste te leggen, wijst Saramago erop dat de grenzen van de menselijke verantwoordelijkheid zich ver voorbij de zorg voor het eigen gezin bevinden.
De tweede ingreep betreft de figuur van Jezus zelf. Die is helemaal niet opgezet met de verwachtingen die in hem gesteld zijn door God in de hemel. Hij probeert zijn rol te ontlopen, maar tegen zijn wil in verricht hij wonderen. Met Maria Magdalena deelt hij de ervaring dat Gods uitverkiezing even schrikwekkend is als Gods minachting. Hij wil van zijn vader in de hemel niet weten, bekent zich tot zijn vader op aarde, Jozef, maar ondervindt dat schuld is als een wolf die de zoon opvreet, nadat hij de vader heeft verslonden.
Saramago heeft zijn marxistische sympathieën en zijn afkeer van de Rooms-Katholieke kerk nooit onder stoelen of banken gestoken. In zijn romans schaart hij zich steevast aan de zijde van de kleine man, de verschoppeling, verloren en vergeten in het raderwerk van de geschiedenis, en keert hij zich tegen heersers die alles – geweld, schuld, kennis, God – gebruiken om hun heerschappij uit te bouwen. Hij bestookt het christendom met heikele vragen, zoals “waar eindigt nederigheid en begint slaafse onderwerping?”, of “waar komt de schuld vandaan die de mensen met zich meedragen?”. Bovenal is hij beducht voor de relatie tussen religie en fundamentalisme, en is hij ervan overtuigd dat religies nooit gediend hebben om mensen dichter bij elkaar te brengen of met elkaar te verzoenen.
Vanzelfsprekend is Het evangelie volgens Jezus Christus geen theologische studie, noch een religieuze aanklacht. Het is in eerste en laatste instantie een meesterlijke roman over aandoenlijke mensen die verwoed op zoek zijn naar de zin van de schepping en van hun leven.
José Saramago, Het evangelie volgens Jezus Christus. Amsterdam, Meulenhoff, 1993, 387 p.