Zondagochtend is er markt in Heverlee. A en ik gaan er wel eens heen, niet alleen om inkopen te doen, maar ook om gewoon rond te neuzen en van de sfeer te genieten. De populariteit van het gebeuren blijft mij verbazen. De markt is immers een oud restant van de vroegste samenlevingsvormen; de eerste steden uit de menselijke geschiedenis waren handelscentra, zijn geboren uit een markt. Maar nog altijd worden wij, postmodernen uit de eenentwintigste eeuw, die vertrouwd zijn met grootwarenhuizen, winkelgalerijen, sjieke boetieks en e-commerce, bekoord door de wirwar van tentjes en kramen: de rijdende kip staat er naast uitgestalde leren riempjes voor polshorloges, en verder de beste babbeluten uit Veurne, romige kwark van Haspengouwse koeien, onderbroeken, winterharde bosviooltjes, paardenvlees en baklava… Want de allochtonen hebben eveneens de weg gevonden naar de lokale souk. Misschien ligt daar het geheim van het aanhoudende succes. De markt laat het nieuwe toe. Je vindt er nu ook gehoofddoekte vrouwen die hummus aanprijzen, en tegelijk hippe food trucks: een felroze omgebouwde Citroën bestelwagen waar je quiche kunt kopen, of een melkwitte oude caravan met een terras waar je kunt aperitieven, spritz en toastjes met tapenade. Zo getuigt de markt van een oeroud verlangen: mensen willen in hun dagelijkse noden voorzien, maar houden er intussen ook van elkaar op een plek met animo te ontmoeten.