Met breekbaar blauw kleurt waterig winterlicht wat van de hemel rest. Een rossige kater nestelt zich in de weinige warmte van de vensterbank en knijpt zijn ogen dicht. Tegen het oude tuinhek leunt moe een bosje bleke rozen. De dagen korten, niet in staat het schamele te verhelen. Het luttele dat blijft, volhardt in zijn krimp.
Om zinderend stil van te worden.
Zo mooi, zo fijn.
Als een aquarel.
Mooi-verstild tafereel dat tijdeloos is.