Zwerversliefde
Laten wij zacht zijn voor elkander, kind –
want, o de maatloze verlatenheden,
die over onze moegezworven leden
onder de sterren waaie’ in de oude wind.
O, laten wij maar zacht zijn, en maar niet
het trotse hoge woord van liefde spreken,
want hoeveel harten moesten daarom breken
onder den wind in hulpeloos verdriet.
Wij zijn maar als de blaren in den wind
ritselend langs de zoom van oude wouden,
en alles is onzeker, en hoe zouden
wij weten wat alleen de wind weet, kind –
En laten wij omdat wij eenzaam zijn
nu onze hoofden bij elkander neigen,
en wijl wij same’ in ’t oude waaien zwijgen
binnen een laatste droom gemeenzaam zijn.
Veel liefde ging verloren in den wind,
en wat de wind wil zullen wij nooit weten;
en daarom – voor we elkander weer vergeten –
laten wij zacht zijn voor elkander, kind.
Uit: Adriaan Roland Holst, Voorbij de wegen. (1920)