I do not know much about gods; but I think that the river
Is a strong brown god – sullen, untamed and intractable,
Patient to some degree, at first recognised as a frontier;
Useful, untrustworthy, as a conveyor of commerce;
Then only a problem confronting the builder of bridges.
The problem once solved, the brown god is almost forgotten
By the dwellers in cities – ever, however, implacable,
Keeping his seasons and rages, destroyer, reminder
Of what men choose to forget. Unhonoured, unpropitiated
By worshippers of the machine, but waiting, watching and waiting.
(T.S. Eliot, The Dry Salvages, vers 1-10.)
Ik weet niet veel af van goden; maar voor mij is de rivier
Een sterke bruine god – nukkig, ontembaar en onhandelbaar,
Nogal geduldig, eerst herkend als een grens;
Nuttig, onbetrouwbaar, als handelsweg;
Dan alleen een probleem voor de bouwers van bruggen.
Is het probleem opgelost, wordt de bruine god bijna vergeten
Door de stadsbewoners – maar altijd onverbiddelijk
In zijn getij en zijn drift, vernieler en maner
Aan wat de mensen liever vergeten. Niet vereerd, niet vermurwd
Door de aanbidders van de machine, maar wachtend, wakend en wachtend.