De eerste Franse woorden die ik kende, waren traction avant. Ze verwijzen naar de specifieke motortransmissie van de Citroën die mijn ouders in mijn geboortejaar 1954 kochten. Er school een nauwelijks verhulde trots in die woorden: wij beschikten over de auto van de toekomst, geen achterwielaandrijving, met een vlakke bodem, en veilig om te rijden, vooral in de bochten.
Alleen produceerde Citroën in 1955 een model dat onze auto diskwalificeerde als hopeloos verouderd. Dit nieuwe model, DS, werd door ontwerpers uitgeroepen tot ‘de mooiste auto aller tijden’: het gleed door de straten, zweefde over de wegen van het land – een godin gelijk.
Onze auto met de op de motorkap gemonteerde koplampen en de deuren die van voor naar achter opengingen, was plots vooroorlogs. DS, met de initialen van onze familienaam, was een vermomde wraakgodin, een nemesis. Nee, de volksmond had gelijk: DS stond voor strijkijzer.
Mooi. Hilarisch!