Sommige woorden geven eindeloos te denken. Bijvoorbeeld het woord ‘zin’. ‘Heb je zin?’ ‘Wat is de zin van die handeling, van het leven?’ ‘Vorm een zin.’ ‘Verzet je zinnen!’ ‘Die heeft geen zin voor humor, voor orde.’ ‘Zin’ omvat het meest concrete en het meest abstracte, gaat van het zinnelijke en zintuiglijke over in het geestelijke en bovennatuurlijke.
Het zinnelijke is wat onze zintuigen aandoet en streelt, het verschaft lust en trek, en maakt zo de zin uit van iets dat we ondernemen. We kunnen er onze zinnen op zetten en het als zinvol ervaren. Het zinvolle heeft betekenis en rijgt woorden aaneen tot een zin. Woorden blijven zinloos of zinledig, als ze geen bestaansgrond vinden in het zintuiglijke.
Misschien geeft ‘zin’ ons dat te denken: dat het meest spirituele een verankering in het zintuiglijke nodig heeft. Dat zou meteen betekenen dat het zinvolle gebonden is aan een lokale verankering en niet kan worden veralgemeend. Of andersom: dat de veralgemening van zin gepaard gaat met een ontworteling.